Apocriefe boeken/2 Makkabeën 11
2 Makkabeën 11 | |
Auteur | Anoniem |
Genre(s) | Religie |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1906 |
Vertaler | Adolf Visscher (1686-1746) |
Bron | Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 145-146. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 145.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 146.jpg. |
Auteursrecht | Publiek domein |
[...] HOOFDSTUK 11. Judas overwint Lysias. – Antiochus sluit vrede met de Joden. — De Romeinen als bemiddelaars | ||
TOEN nu a Lysias, des konings voogd en oom en opperste raad, dat alles | a 1 Makk. 3 : 32. | |
2 | vernam, smartte het hem zeer; en hij bracht bijéén tachtigduizend man | 1 Makk. 4 : 26. |
en de geheele ruiterij, en trok tegen de Joden op, met het opzet om | ||
3 | de heidenen in de stad te doen wonen en den tempel tot zijn jaarlijksch | |
gewin te gebruiken, gelijk andere heidensche tempels, en het priester- | ||
4 | schap jaarlijks te verkoopen. Maar hij dacht niet, dat God nog machtiger | |
was, maar was trotsch op den grooten hoop, dien hij te paard en te | ||
voet had, en op de tachtig olifanten. | ||
5 | Toen hij nu in Judéa kwam, leide hij zich voor eene vesting, b Beth- | b 1 Makk. 4 : 29. |
6 | Zur genaamd, die omtrent vijf stadiën van Jeruzalem lag. Maar, toen | |
Makkabeüs en de zijnen hoorden, dat hij de vesting bestormde, baden | ||
zij en de geheele hoop met zuchten en tranen den Heer, dat hij een | ||
7 | goeden Engel wilde zenden om Israël te helpen. En Makkabeüs was de | |
eerste, die zich toerustte; en hij vermaande de anderen, dat zij zich | ||
8 | met hem wagen en hunne broeders helpen zouden. En zij trokken alzoo | |
met elkander uit; maar, zoodra zij voor de stad Jeruzalem kwamen, | ||
verscheen hun iemand te paard, in een wit kleed en een gouden harnas, | ||
9 | en trok voor hen uit. Toen loofden zij allen den barmhartigen God en | |
werden moedig, zoodat zij hunne vijanden verslaan wilden, al waren | ||
het ook de wildste dieren geweest en al hadden zij ijzeren muren voor | ||
10 | zich gehad. Met zulk een moed trok het geheele heir voort, en tevens | |
hun helper, dien de barmhartige God hun uit den hemel gezonden | ||
11 | had; en zij trastten hunne vijanden aan als leeuwen, en versloegen van | |
12 | hen elfduizend te voet en zestienhonderd te paard, en dreven al de | |
anderen op de vlucht, zoodat de grootste hoop, die nog ontkwam, | ||
gewond was; en Lysias zelf vluchtte ook schandelijk en ontkwam het. | ||
13 | Doch Lysias was een verstandig man. Toen hij nu den veldslag, dien | |
| ||
hij verloren had, bij zichzelf overdacht, en zag dat het Joodsche volk | ||
onoverwinbaar was, dewijl de almachtige God hen zoo bijstond, zond | ||
14 | hij tot hen en bood hun vrede aan onder billijke voorwaarden, en beloofde | |
hun daarbij, dat hij den koning zou bewegen om hun vriend te worden. | ||
15 | Makkabeüs nam hier genoegen mede; want hij zag, dat dit het beste | |
was; en de koning bewilligde in het verdrag, hetwelk Lysias met | ||
Makkabeüs en de Joden gemaakt had. | ||
16 | En de brief, dien Lysias aan de Joden schreef, luidde aldus: Lysias | |
17 | biedt den Joden zijne groetenis aan. Johannes en Abdalom, uwe | |
gezanten, hebben een brief gebracht en verzocht om de zaak, om welke | ||
18 | zij gezonden waren. Hetgeen nu den koning mede te deelen was, heb | |
19 | ik gedaan; en hij heeft alles wat nuttig is bewilligd. Indien gijlieden | |
nu trouw en woord zult houden, zal ik mij ook voortaan benaarstigen, | ||
20 | dat ik bezorg hetgeen voor u bet beste is. En uwe en mijne gezanten | |
hebben last, om ulieden aangaande elk artikel in het bijzonder breeder | ||
21 | te onderrichten. Hiermede Gode bevolen. Gedagteekend in het honderd- | |
achtenveertigste jaar, op den vierentwinstigsten dag van de maand | ||
Dioscórus. | ||
22 | Des konings brief luidde aldus: Koning Antiochus biedt zijnen broeder | |
23 | Lysias zijne groetenis aan. Nadat onze vader overleden en een god | |
geworden is, is ons niets liever, dan dat er vrede in ons rijk zij, opdat | ||
24 | iedereen het zijne kunne waarnemen. Nu hooren wij, c dat de Joden | c 1 Makk. 6 : 59 |
niet hebben willen bewilligen in de veranderingen van hunnen gods- | ||
dienst op de heidensche wijze, maar bij hun geloof willen blijven; en | ||
25 | zij bidden derhalve, dat men hen daarbij late blijven. Dewijl wij het | |
nu voor goed houden, dat dit volk ook in vrede leve en stil zij, is onze | ||
wil, dat men hun hunnen tempel weder zal inruimen en hen bij hunne | ||
regeering en gebruiken, gelijk hunne voorouders het gehad hebben, zal | ||
26 | laten blijven. Daarom wil toch sommigen tot hen zenden en vrede met | |
hen maken, opdat zij, wanneer zij onze meening weten, gerust zijn en | ||
hunne zaken zonder eenigen schroom mogen waarnemen. | ||
27 | Des konings brief aan de Joden luidde aldus: Koning Antiochus biedt | |
28 | den raad en de gemeente der Joden zijne groetenis aan. Dat het u | |
29 | allen welging, zouden wij gaarne hooren; ons gaat het nog wel. Menelaüs | |
heeft ons onderricht, dat gijlieden begeert tot het uwe terug te keeren | ||
30 | en uw ambacht uit te oefenen. Daarom zullen al de Joden, die tusschen | |
nu en den dertigsten dag van April reizen, vrij en veilig geleide hebben, | ||
31 | dat zij zich met eten en met het overige, als tevoren, naar hunne wet | |
kunnen gedragen. Ook zal niemand leed gedaan worden om hetgeen tot | ||
32 | nog toe tegen ons gedaan is. Ten bewijze hiervan heb ik Menelaüs tot | |
33 | u willen zenden, om u breeder daarvan te onderrichten. Hiermede Gode | |
bevolen. In het honderdachtenveertigste jaar, op den vijftienden dag | ||
van April. | ||
34 | De Romeinen schreven ook aan de Joden als volgt: Quintus Memmius | |
en Titus Manliusm gezanten der Romeinen, bieden den Joden hunne | ||
35 | groetenis aan. Alwat Lysias, de oom des konings, u toegestaan heeft, | |
36 | bewilligen wij ook. Maar, overmits hij het voor goed houdt, dat men | |
eenige artikelen aan den koning onderwerpe, zoo beraadslaagt onder | ||
elkander, en zendt ten allereerste iemand tot ons, opdat wij ons onder- | ||
37 | ling vereenigen; want wij trekken nu naar Antiochië. Daarom haast | |
38 | u en zendt eenigen, opdat wij weten hoe gijlieden gezind zijt. Hiermede | |
Gode bevolen. In het honderdachtenveertigste jaar, op den vijftienden | ||
dag van April. |