Apocriefe boeken/2 Makkabeën 13

Uit Wikisource

2 Makkabeën 13

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 149-150. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 149.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 150.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Het tweede boek der Makkaneën
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15


[149]

[...]

HOOFDSTUK 13.

Judas verslaat Antiochus Eupator. — Deze sluit vrede.

  IN het honderdnegenenveertigste jaar kwam het Judas en den zijnen ter
  oore, dat Antiochus Eupator met eene groote macht tegen Judéa optrok,
en Lysias, zijn voogd en opperste raad, met hem; en zij hadden hon-
  derdtienduizend Grieksche voetknechten en vijfduizend driehonderd man
  te paard en tweeëntwintig olifanten en driehonderd wagens met ijzeren
3 zeisen; bovendien voegde zich ook a Menelaüs bij hen en vermaande a 2 Makk. 4 : 23.
  Antiochus met groote geveinsdheid tot verderf zijns vaderlands, opdat
4 hij daardoor het hoogepriesterschap mocht verkrijgen. Maar b de Koning b 1 Tim. 6 : 15.
  aller koningen bewoog het gemoed van Antiochus, dat hij den afvalligen
  booswicht strafte; want Lysias toonde hem, dat hij de oorzaak was van
  al deze onrust; daarom liet hij hem naar Beréa brengen en naar de
5 wijze huns lands op deze plaats dooden. Want aldaar was een toren,
  vijftig ellen hoog, vol asch, en op de asch stond een omloopend en steil
6 rad. Daarop radbraakte men de godslasteraars en groote misdadigers.
7 Zulk een dood moest de afvallige Menelaüs ook sterven en niet begraven
8 worden. En hem geschiedde recht; want, vermits hij zich zoo dikwijls
  aan het altaar des Heeren, waarop het heilige vuur en de asch was,
  bezondigd had, moest hij ook op de asch gedood worden.
9       c Maar de koning was zeer toornig op de Joden en dacht ruim zoo c 1 Makk. 6 : 23.
  gruwelijk met hen om te gaan, als zijn vader met hen omgegaan had.
10 Dit vernam Judas en gebood het geheele volk, dat zij dag en nacht den
  Heer zouden aanroepen dat hij hen ook nu, gelijk dikwijls tevoren,
  helpen wilde tegen degenen, die hen van de wet, van hun vaderland
11 en van den heiligen tempel wilden berooven; en dat hij het volk, dat
  nu nauwelijks een weinig herademde, niet in de hand der vervloekte
12 heidenen wilde geven. Toen zij dat nu eendrachtig met elkander deden
  en den barmhartigen God baden met weenen en vasten, en drie geheele
  dagen op de aarde lagen, troostte Judas hen, en beval hen tot zich te
13 komen. En, toen hij en de oudsten bij elkander waren, beraadslaagde
  hij met hen, dat hij, eer de koning met zijn heir in Judéa zou komen
  en de stad innemen, hem wilde tegemoettrekken en de zaak met gods
14 hulp ten einde brengen. En hij beval zich alzoo Gode, en vermaande
  zijn volk, dat zij kloekmoedig tot den dood toe strijden zouden, om de
  wet, den tempel, de stad, het vaderland en de regeering te behouden.
15 En hij legerde zich bij Modin en gaf hun deze woorden tot eene leus:
  God geeft overwinning. Daarna maakte hij zich bij nacht op met
  de beste krijgsknechten en viel den koning in zijn leger aan en versloeg
  bij de vierduizend man en den voorsten olifant, benevens allen, die in
16 het torentje waren. Daardoor brachten zij groote schrik en vrees in
17 het geheele leger en trokken met eere gelukkig weg, des morgens, toen
  de dag aanbrak; want God was hun helper geweest.
18       Maar de koning wendde zich, toen hij ondervonden had dat de
  Joden zoo stoutmoedig waren, en trachtte de plaatsen met list te be-
19 machtigen 19 en voerde zijn volk voor d de sterkte der Joden, Beth-Zur, d 1 Makk. 6 : 31.


[150]

  maar hij werd daar óók op de vlucht geslagen, en voerde niets uit en
20 leed schade; want Judas zond alle nooddruft in de sterkte. 21 Maar er
  was onder de Joden een zekere Rodocus, die aan de vijanden alle geheimen
  verried; doch men bespiedde hem en ving hem en wierp hem in de
22 gevangenis. e Daarna werd de koning anders gezind en maakte vrede e 1 Makk. 6 : 49.
  met de inwoners van Beth-Zur en trok weg en streed tegen Judas en
23 verloor den slag. f En, nademaal hij vernomen had, dat Filippus afge- f 1 Makk. 6 : 55-63.
  vallen was, dien hij te Antiochië als stadhouder achtergelaten had,
  verschrikte hij zeer; en hij liet met de Joden onderhandelen, verdroeg
  zich met hen en zwoer het verdrag te houden enwas alzoo hun vriend;
  en hij offerde en eerde den tempel en gedroeg zich vriendelijk jegens de
24 stad; en hij nam Makkabeüs aan tot vriend en maakte Hagemonides
  tot hoofdman, van Prolemaïs af tot aan de Gerrénen.
25       Maar, toen de koning te Ptolemaïs kwam, zagen die van Prolemaïs
  het verdrag niet gaarne; want zij waren bezorgd en hadden het gaarne
26 opgeheven. Toen trad Lysias openlijk op en ontschuldigde den koning
  en overreedde hen om tevreden te zijn en stelde hen gerust, dat zij
  alles goeds van hem verwachten zouden; daarna reisde hij weder terug
  naar Antiochië. Zoo is het met de reis en wederkomst van dezen koning
  toegegaan.