Apocriefe boeken/Het boek der wijsheid 14

Uit Wikisource

Het boek der wijsheid 14

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 25-26. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 025.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 026.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
De wijsheid van Salomo. Aan de tirannen.
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15 · Hoofdstuk 16 · Hoofdstuk 17 · Hoofdstuk 18 · Hoofdstuk 19


[25]

[...]

HOOFDSTUK 14.

Vervolg.

  DESGELIJKS doet ook hij, die scheep wil gaan, en door woeste vloeden
  denkt te varen, en een veel verrotter hout aanroept dan het schip is,
2 op hetwelk hij vaart. Want dat is uitgevonden om nering te zoeken,
3 en de meester heeft het met kunst toebereid. Maar uwe voorzienigheid,
  o Vader, bestuurt het; want gij geeft ook op de zee een weg en midden
4 onder de baren een zéker pad: waarmede gij betoont, dat gij aan alle
  einden helpen kunt, ofschoon iemand zich ook zonder schip in de zee
5 begave. Doch dewijl gij niet wilt, dat het ledig ligt, hetgeen gij door
  uwe wijsheid geschapen hebt, zoo geschied het, dat de menschen hun
  leven ook aan zulk een gering hout vertrouwen en behouden worden in
6 het schip, met hetwelk zij door de baren der zee varen. Want ook eer-
  tijds, toen de hoogmoedige a reuzen werden omgebracht, vloden zij, aan a Gen. 6 : 4.
  wie hoop bleef om de wereld te vermeerderen, b in een schip, hetwelk b Gen. 7 : 17.
  uwe hand bestuurde; en zij lieten alzoo der wereld zaad na.
7       Want gezegend zij het hout, waarmede men recht handelt; 8 maar
  vervloekt zij wat door menschenhanden gesneden wordt, zoowel als degeen
  die het snijdt: de laatste, omdat hij het maakt, het eerste, omdat het
9 god genoemd wordt, daar het nochtans een vergankelijk ding is; want
  God is c beiden even vijandig, den goddelooze en zijnen goddeloozen c Ps. 115 : 8.
10 werken, en het werk zal te zamen met den meester gestraft worden.
11 Daarom worden ook de afgoden der volken d bezocht; want zij zijn onder d Jer. 46 : 25.
  de schepselen Gods tot een gruwel en tot een ergernis voor de zielen der
12 menschen en den onverstandigen tot een strik geworden. e Want af- e Ex. 34 : 15.
  goden op te richten is de grootste hoererij, en ze uit te vinden is een    Rom. 1 : 23, 24.
  schadelijk voorbeeld in het leven.
13       Van den beginne zijn zij niet geweest en zullen ook niet eeuwig blijven;
14 maar zij zijn door ijdele leer der menschen in de wereld gekomen en
15 daarom is hun ook toegedacht een kort leven. Want een vader,
  als hij over zijnen zoon, die hem al te vroeg werd weggenomen,
  rouw en smart droeg, leit een beeld maken en begon hem die een
  dood mensch was, nu voor een god te houden, en stichtte voor de
16 zijnen een godsdienst en een offer; daarna werd mettertijd zulk een
  goddelooze wijze voor een wet gehouden, dat men ook beelden moest


[26]

17 eeren op het f gebod der tyrannen. Desgelijks van zulken, welke de f Dan. 3 : 5.
  menschen niet voor oogen konden eeren, dewijl zij te ver verwijderd
  woonden, lieten zij uit verre landen het gelaat afbeelden, en stelden het
  loffelijk beeld van den luisterrijken koning op, opdat zij met vlijt zouden
18 eeren hem, die afwezig was, alsof hij tegenwoordig ware. Zoo dreef
  ook de eergierigheid der kunstenaars de onverstandigen om zulk een
19 godsdienst te ondersteunen; want, wie den vorst wél wilde dienen,
20 maakte het beeld met alle kunst op het fraaist; maar het gemeene volk,
  dat door zulk een fraai maaksel aangelokt werd, begon dien voor een
21 god te houden, die kort tevoren als een mensch geëerd was. Vandaar
  kwam het bedrog in de wereld: wanneer den lieden iets overkwam, of
  zij den tyrannen zochten te believen, gaven zij aan steen en hout zulk
  een naam, die echter daaraan niet toekomt.
22       Vervolgens was het hun niet genoeg, dat zij in de kennis Gods dwaalden;
  maar, ofschoon zij ook in een grooten krijg van onkunde leefden, noemden
23 zij toch zulken oorlog en zulk kwaad vrede. Want zij doodden hunne
  kinderen tot een offer, of pleegden geheimzinnige godsdiensten, of hielden
24 woedende brasserijen naar ongewone wijze; en zij hebben voorts noch
  reinen wandel noch echtestaat, maar de één doodt den ander met list,
25 of beleedigt hem met overspel; g en wat bij hen omgaat, is bloeddorst, g Rom. 1 : 28-23.
  moord, dieverij, valschheid, bedrog, ontrouw, pochen, meineedigheid,
26 verontrusting der vromen, ondankbaarheid, ergernis der jonge harten,
27 stomme zonden, bloedschande, overspel, dartelheid; want de schandelijke
  afgoden te dienen is van alle kwaad het begin, de oorzaak en het einde.
28 Houden zij feestdagen, zoo doen zij, als waren zij woedend; profeteeren
  zij, zoo is het enkel leugen; zij leven niet recht, zweven lichtvaardig
29 valsche eeden; want, dewijl zij geloven aan de levenlooze afgoden,
30 vreezen zij voor geen schade, als zij valsch zweren. Doch voor beide
  zal hun recht wedervaren, zoo omdat zij niet recht van God denken,
  dewijl zij op de afgoden achten, als omdat zij onrechtvaardig en valsch
31 zweren en niet achten hetgeen heilig is; want de boosheid der onrecht-
  vaardigen neemt een einde, niet naar het geweld, dat zij hebben, als zij
  zweren, maar naar de straf, die zij verdienen met hun zondigen.