Apocriefe boeken/Het boek der wijsheid 15

Uit Wikisource

Het boek der wijsheid 15

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 26-27. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 026.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 027.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
De wijsheid van Salomo. Aan de tirannen.
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15 · Hoofdstuk 16 · Hoofdstuk 17 · Hoofdstuk 18 · Hoofdstuk 19


[26]

[...]

HOOFDSTUK 15.

Zaligheid der ware Godskennis. — Verdere schildering der afgodendienaars.

  MAAR gij, onze God, a zijt vriendelijk en getrouw en lankmoedig, en a Ex. 34 : 6.
2 regeert alles met barmhartigheid; en zelfs als wij zondigen, zijn wij toch
  de uwen, en kennen uwe macht: dewijl wij dat dan weten, zondigen wij
3 niet, want wij zijn onder de uwen gerekend. Want u te kennen is eene
  volkomene gerechtigheid; en uwe macht te weten, is een wortel des
  eeuwigen levens.
4       Want ons verleiden de kwade vonden der menschen alzoo niet, noch
  de onnutte arbeid der schilders, namelijk een bont beeld met menigerlei
5 kleuren, wels gedaante in de onverstandigen begeerte verwerkt; en wie
  gaarne kwaad doen, hebben ook hunnen lust aan het levenlooze en
6 doode beeld. De beminnaars des kwaads verdienen ook zulke verwach-
7 tingen, beide, die ze maken, en begeeren en eeren. b En een potten- b Rom. 9 : 21.
  bakker, die het weeke leem met moeite bearbeidt, maakt allerlei vaten
  tot ons gebruik, maar hij maakt van éénerlei leem beide, vaten, die tot
  reine en ook die tot onreine werken dienen; maar waartoe elk derzelve
8 zal gebruikt worden, dat staat aan den pottenbakker. Maar dit is een
  ellendige arbeid, als hij van hetzelfde leem een nietigen god maakt,
  daar hij immers zelf niet lang tevoren van c aarde gemaakt is, en over c Gen. 2 : 7.


[27]

  een kleinen tijd weder tot datgene wordt, waaruit hij genomen is,
9 wanneer de ziel, die hij gebruikt heeft, d van hem genomen wordt. Doch d Luk. 12 : 20.
  zijn kommer bestaat niet hierin, dat hij eens zal bezwijken, noch ook
  dat hij zulk een kort leven heeft, maar dat hij om strijd arbeidt met
  de goudsmeden en zilversmeden, en dat hij het den geelgieters mag
  nadoen; en hij houdt het voor een roem, dat hij valschen arbeid maakt;
10 want de gedachten zijns harten zijn als asch en zijne hoop geringer dan
11 aarde en zijn leven verachtelijker dan leem: dewijl hij dengeen niet kent,
  die hem gemaakt en hem de ziel, die in hem werkt, ingegoten en den
  levenden adem ingeblazen heeft.
12       Zij houden ook het menschelijk leven voor eene beuzeling en het
  menschelijk bedrijf voor eene jaarmarkt; zij geven voor, dat men overal
13 winst moet zoeken, ook door kwade streken. Dezulken weten boven allen,
  dat zij zondigen, als zij zulke nietige dingen en beelden van aarsch
14 leem maken; maar zij zijn dwazer en ellendiger dan een kind (namelijk
15 de vijanden uws volks, hetwelk zij onderdrukken), dat zij allerlei afgoden
  der volken voor goden houden, e wier oogen niet zien en wier neuzen e Ps. 115 : 5-7.
  geen lucht scheppen en van wie de ooren niet hooren noch de vingers
  aan hunne handen voelen kunnen, en de voeten geheel traag zijn om
16 te wandelen; want een mensch heeft ze gemaakt, en die den adem van
17 een ander heeft, die heeft ze gebeeld; maar een mensch kan immers
  niet maken hetgeen hem gelijk is en nochthans een god is; want dewijl
  hij sterfelijk is, maakt hij zekerlijk een doode met zijne goddelooze
  handen: hij is immers beter dan datgeen, waaraan hij godsdienst bewijst;
18 want hij leeft immers, maar het andere nooit. Daarenboven eeren zij
  ook de allervijandigste dieren, die, zoo men ze met andere reddelooze
19 dieren vergelijkt, veel erger zijn; want zij zijn niet liefelijk als andere
  dieren, die schoon zijn om aan te zien, en zijn van God noch geprezen
  noch gezegend.