Apocriefe boeken/Het boek der wijsheid 17

Uit Wikisource

Het boek der wijsheid 17

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 28-29. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 028.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 029.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
De wijsheid van Salomo. Aan de tirannen.
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15 · Hoofdstuk 16 · Hoofdstuk 17 · Hoofdstuk 18 · Hoofdstuk 19


[28]

[...]

HOOFDSTUK 17.

Beschrijving van de Egyptische duisternis.

  GROOT en onuitsprekelijk zijn uwe oordeelen, Heer, daarom vergisten
2 zich ook de dwaze lieden. Want, toen zij meenden het heilige volk te
  onderdrukken, werden de onrechtvaardigen als de gebondenen der
  a duisternis en als de gevangenen van den langen nacht; en als de a Ex. 10 : 21-23.
  vluchtelingen lagen zij onder de daken besloten voor de eeuwige wijsheid.
3 En toen zij meenden, dat hunne zonden zouden verborgen en onder een
  duister bedeksel vergeten zijn, werden zij gruwelijk verstrooid en door
4 spoken verschrikt; want ook de schuilhoek, waarin zij waren, kon hen


[29]

  niet zonder vrees bewaren, er was een gedruisch rondom hen, dat hen
  verschrikte, en ijselijke gezichten verschenen er, voor welke zij ontzetten;
5 en het vuur vermocht met geen macht hun te lichten, noch konden de
6 heldere vlammen der sterren dien ellendigen nacht licht maken, maar
  hun verscheen wel een vanzelf brandend vuur, vol verschrikking: toen
  verschrikten zij voor zulk een spooksel, dat nochtans niets was, en zij
7 dachten, dat er nog iets ergers achter was dan hetgeen zij zagen. Het
  goochelwerk der tooverkunst lag ook terneder, en het beroemen wegens
8 hunne kunst werd ten spot; b want wie zich onderwonden de vrees en b Ex. 9 : 11.
  verschrikking der kranke zielen te verdrijven, werden zelf krank, zoodat
9 men hunne vrees bespotte. En hoewel geen dier verschrikkingen hen ver-
  schrikte, hadden zij toch van vrees moeten vergaan, toen de dieren
  onder hen kwamen en de slangen bij hoopen zóó sisten, dat zij ook in
10 de lucht niet gaarne zagen, welke zij toch niet missen konden. Want
  dat iemand zoo versaagd is, dat doet zijne eigene boosheid, die hem
11 overtuigt en veroordeelt, en een verschrikt geweten vermoedt altoos het
12 ergste; want de vrees komt daarvan, dat iemand niet betrouwt zich te
13 verantwoorden, noch hulp weet; maar, waar weinig troost in het hart
14 is, maakt deze versaagdheid nog banger dan de plaag zelve. Maar van
  degenen, die tegelijk dienzelfden nacht sliepen (welke een ijselijke en
  een echte nacht was, uit de gruwelijke hoeken der hel voortgekomen),
15 werden sommigen door gruwzame spoken omgedreven, en sommigen
16 vielen terneder, dat zij voor hun leven geen raad wisten; want eene
  schielijke en onverwachte vrees kwam over hen: dat, ieder, die daarin
  betrapt werd, was als in een kerker besloten, zonder ijzer bewaard;
17 hij mocht zijn een landman of herder, of een arbeider in de woestijn,
  zoo moest hij nochthans, als verrast, zulk een onvermijdelijken nood dragen;
18 want zij waren allen tegelijk met éénerlei c keten der duisternis gevangen. c 2 Petr. 2 : 4.
  Als er ergens een wind suisde, of de vogels liefelijk zongen onder de
19 dichte takken, of het water met vollen loop ruischte, of de steenen met
  een sterk gerommel vielen, of de springende dieren, welke zij niet zien
  konden, liepen, of de gruwzame wilde dieren huilden, of de weergalm
  uit de holle bergen klonk, — verschrikte het hen en maakte hen ver-
20 saagd. De geheele wereld had een helder licht en was bezig in onver-
21 hinderde werkzaamheid: over deze alleen stond een diepe nacht, die
  een beeld was van de duisternis, die hen zou overkomen; doch zij waren
  zichzelven bezwaarlijker dan de duisternis.