Apocriefe boeken/Jezus Sirach 10
Jezus Sirach 10 | |
Auteur | Anoniem |
Genre(s) | Religie |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1906 |
Vertaler | Adolf Visscher (1686-1746) |
Bron | Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 49-50. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 049.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 050.jpg. |
Auteursrecht | Publiek domein |
[...] HOOFDSTUK 10. Lof van de wijze regenten. — Waarschuwing voor trots en overmoed. | ||
EEN wijs regent houdt zijn volk in tucht; en waar eene verstandige | ||
2 | overheid is, daar gaat het ordelijk toe. Zooals de regent is, zijn ook | |
3 | zijne ambtlieden; gelijk de raad is, zijn ook de burgers. Een onbekwaam | |
koning verderft land en lieden; maar als de machthebbers verstandig zijn, | ||
a gaat het der stad wèl. | a Spr. 28 : 12. | |
4 | De regeering van het land staat in Gods handen; die geeft haar op | |
| ||
5 | zijn tijd een bekwaam regent. Het staat in Gods handen, dat een regent | |
voorspoedig zij: hij geeft hem een loffelijken staatsdienaar. | ||
6 | Wreek niet aan uwen naaste alle misdaad, en koel uwen moed niet, | |
als gij straffen moet. | ||
7 | De hoovaardigen zijn bij God en de wereld gehaat, want zij plegen | |
8 | jegens beiden onrecht. Door geweld, onrecht en gierigheid komt een | |
9 | koninkrijk van het ééne volk op het andere. Wat verheft zich b stof en | b Gen. 18 : 27. |
10 | asch! Hij is immers slechts schandelijk slijk, terwijl hij nog leeft. 11 En | |
12 | of de geneesheer al lang daaraan lapt, zoo is het toch eindelijk: Heden | |
13 | koning, morgen dood. En als de mensch dood is, eten hem de slangen | |
en wormen. | ||
14 | Alle hoovaardij komt daarvandaan, dat de mensch van God afvalt en | |
15 | zijn hart van zijnen Schepper afwijkt. Want hoovaardij drijft tot alle | |
16 | zonden; en wie daaraan kleeft, richt vele gruwelen aan. Daarom heeft | |
de Heer altijd den hoogmoed gewraakt en hem eindelijk ter neder ge- | ||
17 | worpen. c God heeft de hoovaardige vorsten van den stoel afgeworpen | c Luk. 1 : 52. |
18 | en de ootmoedige daarop gezet. God heeft de wortels der trotsche | |
19 | heidenen uitgeroeid en de ootmoedigen in hunne plaats geplant. God | |
heeft het land der heidenen omgekeerd en tot op den grond toe ver- | ||
20 | dorven. Hij heeft hen laten verdorren en hen verwoest en hunnen naam | |
verdelgd van de aarde. | ||
21 | Dat de lieden hoovardig en gramstorig zijn, is niet van God gekomen. | |
22 | Doch, wie God vreest, zal met eer bestaan. 23 Maar wie Gods gebod | |
24 | overtreedt, wordt te schande. Wie God vreezen, houden hunnen regent | |
25 | in eer; daarom behoedt hij hen. d Zoowel de rijke als de arme, de | d Jer. 9 : 23, 24. |
groote als de kleine, moeten zich nergens anders op beroemen, dan dat | ||
zij God vreezen. | ||
26 | e Het voegt in het geheel niet, dat men een armen verstandige versmaadt | e Jak. 2 : 5, 6. |
27 | en een rijken goddelooze eert. Vorsten, heeren en regenten zijn in | |
28 | groote eer, maar zóó groot zijn zij niet als hij, die God vreest. Een | |
wijzen knecht moeten vrijen dienen en een verstandig heer murmureert | ||
er niet over. | ||
29 | Volg uw eigen hoofd niet in uw ambt en gedraag u niet trotsch, als gij | |
30 | iemand noodig hebt: het is beter, dat iemand zijn werk waarneemt en | |
daarin gedijt, dan zich voornaam te houden en daarbij een bedelaar te | ||
31 | Mijn kind, acht in ootmoed uwe ziel hoog en geef haar de verschul- | |
32 | digde eer; want wie zal dengeen vrijspreken, die tegen zichzelf misdoet, | |
en wie zal dengeen eeren, die zichzelf onteert? | ||
33 | De arme wordt geëerd wegens zijn wijsheid, en de rijke wegens zijne | |
34 | goederen. Is nu de wijsheid loffelijk in een arme, hoeveel meer dan in | |
een rijke! En wat een rijke kwalijk staat, staat veelmeer den arme | ||
kwalijk. |