Apocriefe boeken/Jezus Sirach 27

Uit Wikisource

Jezus Sirach 27

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 64-65. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 064.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 065.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Het boek van Jezus Sirach
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15 · Hoofdstuk 16 · Hoofdstuk 17 · Hoofdstuk 18 · Hoofdstuk 19 · Hoofdstuk 20 · Hoofdstuk 21 · Hoofdstuk 22 · Hoofdstuk 23 · Hoofdstuk 24 · Hoofdstuk 25 · Hoofdstuk 26 · Hoofdstuk 27 · Hoofdstuk 28 · Hoofdstuk 29 · Hoofdstuk 30 · Hoofdstuk 31 · Hoofdstuk 32 · Hoofdstuk 33 · Hoofdstuk 34 · Hoofdstuk 35 · Hoofdstuk 36 · Hoofdstuk 37 · Hoofdstuk 38 · Hoofdstuk 39 · Hoofdstuk 40 · Hoofdstuk 41 · Hoofdstuk 42 · Hoofdstuk 43 · Hoofdstuk 44 · Hoofdstuk 45 · Hoofdstuk 46 · Hoofdstuk 47 · Hoofdstuk 48 · Hoofdstuk 49 · Hoofdstuk 50 · Hoofdstuk 51


[64]

[...]

HOOFDSTUK 27.

Verschillende raadgevingen voor het dagelijksch leven.

  WANT ter wille van ijdele goederen doen velen onrecht, en a wie rijk a 1 Tim. 6 : 9.
2 willen worden wenden de oogen af. Gelijk een nagel in den muur
3 tusschen twee steenen steekt, alzoo steekt ook de zonde tusschen den
4 kooper en den verkooper; houdt hij zich niet met naarstigheid in de
  vreeze des Heeren, zoo zal zijn huis haast verwoest worden.
5       Als men zift, blijft het vuil in de zeef: alzoo ook wat de mensch
  voorneemt, er kleeft altoos iets onreins aan.
6       Gelijk de oven de nieuwe potten beproeft, beproeft de droefnis
  den zin der menschen.
7       Aan de vruchten merkt men hoe de boom gekweekt is: alzoo merkt
  men aan de rede hoe het hart gesteld is.
8       Gij moet niemand prijzen, tenzij gij hem gehoord hebt; want aan de
  rede kent men den man.
9       Indien gij de gerechtigheid navolgt, zult gij ze verkrijgen en ze
  aantrekken als een schoon gewaad.
10       De vogels zoeken hunsgelijken: alzoo voegt de waarheid zich bij
  degenen, die haar gehoor geven.
11       b Gelijk de leeuw op den roof loert, alzoo betrept ten laatste de zonde b Jez. Sir. 21 : 3.
  den kwaaddoener.
12       Een godvreezende spreekt altijd hetgeen heilzaam is, maar een dwaas
  is veranderlijk gelijk de maan.
13       Als gij onder de onverstandigen zijt, zoo merkt wat de tijd toelaat;
  maar onder de wijzen kunt gij voortvaren.
14       De rede der dwazen is bovenmate verdrietig en hun lachen is niets
  dan zonde, en zij streelen zich evenwel daarmede.
15       Als men veel hoort zweren, staan iemand de haren overeind; en het
16 twisten maakt, dat men de ooren moet toehouden. Als de hoovaardigen
  met elkander twisten, volgt er bloedvergieten op; en het is verdrietig
  om te hooren, als zij elkander zoo schelden.
17       c Wie geheimen openbaart, verliest het geloof en zal nooit een getrouwen c Spr. 20 : 19.
18 vriend verkrijgen. Houdt uwen vriend in waarde en houd hem uw woord;
19 maar, indien gij zijne geheimen openbaart, zult gij hem niet wederkrijgen.
20 Wie zijnen vriend verliest, dien geschiedt wel zooveel kwaad als wien
21 zijn vijand ontgaat. Gelijk wanneer gij een vogel uit de hand laat,
22 alzoo is het, als gij uwen vriend verlaat: gij vangt hem niet weder, gij
  behoeft hem niet na te loopen; hij is te ver weg, hij is het ontsprongen,
23 als een ree uit het net. Wonden kan men verbinden, scheldwoorden
24 kan men verzoenen, — d maar wie geheimen openbaart, met dien is d Vs. 17.
  het uit.


[65]

25       e Wie met de oogen wenkt, heeft wat kwaads in den zin en laat zich e Spr. 10 : 10.
26 daarvan niet afwenden. In uwe tegenwoordigheid kan hij zoet spreken
  en prijst zeer hetgeen gij zegt; maar achter uwen rug spreekt hij anders
27 en verdraait uwe woorden. Ik ben van geen zaak zoo afkeerig als van
  deze, en de Heer is haar óók vijandig.
28       Wie den steen in de hoogte werpt, dien valt hij op het hoofd; wie
29 heimelijk steekt, wondt zichzelf. f Wie een kuil graaft, valt er zelf in. f Ps. 7 : 16.
30 Wie een ander een strik spant, vangt zichzelf; wie een ander schade
  wil doen, dien komt het zelf over, zonder dat hij weet vanwaar.
31       De hoovaardigen hoonen en bespotten, maar de wraak loert op hen
32 als een leeuw. Wie zich verheugen, als het den vrome kwalijk gaat,
  worden in den strik gevangen, het hartzeer zal hen verteren, eer zij
  sterven.
33       Toorn en razernij zijn gruwelen; en de goddelooze bedrijft ze.