Apocriefe boeken/Jezus Sirach 7

Uit Wikisource

Jezus Sirach 7

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 47-48. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 047.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 048.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Het boek van Jezus Sirach
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15 · Hoofdstuk 16 · Hoofdstuk 17 · Hoofdstuk 18 · Hoofdstuk 19 · Hoofdstuk 20 · Hoofdstuk 21 · Hoofdstuk 22 · Hoofdstuk 23 · Hoofdstuk 24 · Hoofdstuk 25 · Hoofdstuk 26 · Hoofdstuk 27 · Hoofdstuk 28 · Hoofdstuk 29 · Hoofdstuk 30 · Hoofdstuk 31 · Hoofdstuk 32 · Hoofdstuk 33 · Hoofdstuk 34 · Hoofdstuk 35 · Hoofdstuk 36 · Hoofdstuk 37 · Hoofdstuk 38 · Hoofdstuk 39 · Hoofdstuk 40 · Hoofdstuk 41 · Hoofdstuk 42 · Hoofdstuk 43 · Hoofdstuk 44 · Hoofdstuk 45 · Hoofdstuk 46 · Hoofdstuk 47 · Hoofdstuk 48 · Hoofdstuk 49 · Hoofdstuk 50 · Hoofdstuk 51


[47]

[...]

HOOFDSTUK 7.

Waarschuwing voor ongerechtigheid en voor het jagen naar macht en aanzien.
Allerlei nuttige levensregelen.

  DOE geen kwaad, zoo wedervaart u geen kwaad. 2 Onthoud u van het
3 onrecht, zoo treft u geen ongeluk. a Zaai niet op den akker der onge- a Spr. 22 : 8.
  rechtigheid, zoo zult gij haar niet zevenvoudig inoogsten.
4       Dring u in geen ambten bij uwen heer en streef niet naar gezag bij
5 den koning. Laat u niet voorstaan voor uwen heer, dat gij geschikt
  genoeg zijt; en laat u niet voorstaan bij den koning, dat gij wijs
6 genoeg daartoe zijt. Heb geen verlangen om rechter te zijn; want door
  uw vermogen zult gij niet al het onrecht tegenbrengen: gij mocht u
  ontzetten voor een machtige en het recht met schande laten vallen.
7       Richt geen oproer aan in de stad en hang den gemeenen man niet
8 aan; opdat gij niet dubbel schuld moet dragen; want er zal niemand
  ongestraft blijven.
9       b Denk ook niet: God zal daarvoor mijn groot offer aanzien; en als ik b Hos. 8 : 13.
  den allerhoogsten God daarvoor offer, zal hij het aannemen.
10       c Als gij bidt, twijfel niet. c Jak. 1 : 6.
11       En wees niet traag om aalmoezen te geven.
12       Bespot den behoeftige niet; want er is één, die kan vernederen en
  verhoogen.
13       Verzin geen logen tegen uwen broeder noch tegen uwen vriend.
14       Gewen u niet aan de logen; want dat is een schadelijke gewoonte.
15       Wees niet snapachtig bij de ouden; en als gij bidt, d maak niet vele d Matth. 6 : 7.
  woorden.
16       Al valt het u zuur met uwe nering en met uw akkerwerk, laat u
  dat niet verdrieten; e want God heeft het zoo geschikt. e Gen. 3 : 17-19.
17       Verlaat u daar niet op, dat de hoop groot is, met welken gij kwaad-
18 doet; maar gedenk, dat de straf niet ver van u is. 19 Daarom veroot-
  moedig u van harte; f want vuur en wormen zijn de wraak over de f Jes. 66 : 24.
  goddeloozen.
20       Geef uwen vriend niet over voor eenig goed, noch uwen getrouwen
  broeder voor het beste goud.


[48]

21       Scheid u niet van eene verstandige en vrome vrouw; want zij is
  edeler dan eenig goud.
22       Mishandel een getrouwen knecht en vlijtigen arbeider niet. 23 Heb een
  vromen knecht lief en verhinder hem niet, zoo hij vrij kan worden.
24       Hebt gij vee, sla het gade; en indien het u nut is, behoud het.
25       Hebt gij kinderen, onderwijs hen en buig hunnen hals van jongs af.
26 Hebt gij dochters, bewaar haar lichaam en verwen ze niet. 27 Heef uwe
  dochter ten huwelijk, zoo hebt gij een groot werk gedaan, en geef haar
  aan een verstandig man.
28       Hebt gij eene vrouw, die u lief is, laat u niet van haar afwenden om
  haar te verstooten; en vertrouw de gehate niet.
29       Eer uwen vader van ganscher harte en vergeet niet hoeveel smart gij
30 uwen moeder hebt gekost; en gedenk, dat gij van hen geboren zijt, en
  wat kunt gij hun doen voor hetgeen zij aan u gedaan hebben?
31       Vrees den Heer van ganscher harte en houd zijne priesters in eer.
32 Bemin hem, die u gemaakt heeft met alle krachten, en verlaat zijne
33 dienaars niet. In het kort, vrees den Heer en eer den priester; 34 en
35 geef hun hun deel, g gelijk u geboden is, van de eerstelingen en schuld- g Num. 18 : 8-21.
  offers en hefoffers, en wat meer geheiligd wordt ten offer, en allerlei    Deut. 12 : 19.
  heilige eerstelingen.
36       Bied den arme uwe hand, opdat gij rijkelijk gezegend wordt. 37 en
  uwe weldaad u aangenaam make bij alle levende menschen; h ja betoon h 2 Sam. 2 : 5.
38 ook aan de dooden uwe weldaad. i Laat de weenenden niet zonder i Rom. 12 : 15.
39 troost, maar treur met de treurigen. Zie er niet tegen op de kranken
  te bezoeken; want deswege zult gij bemind worden.
40       Wat gij doet, denk aan het einde, zoo zult gij nooit kwaaddoen.