Apocriefe boeken/Judith 11
Judith 11 | |
Auteur | Anoniem |
Genre(s) | Religie |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1906 |
Vertaler | Adolf Visscher (1686-1746) |
Bron | Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 9-10. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 9.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 010.jpg. |
Auteursrecht | Publiek domein |
[...] HOOFDSTUK 11. Gesprek van Judith met Holofernes. | ||
EN Holofernes sprak tot haar: Wees welgemoed en vrees niet; want ik | ||
heb nooit eenig mensch leed gedaan, die zich aan koning Nebukadnezar | ||
2 | overgegeven heeft; en had uw volk mij niet veracht, ik zou nooit eene | |
3 | spies tegen hen opgeheven hebben. Nu, zeg mij, waarom gij van hen | |
zijt geweken en tot mij gekomen? | ||
4 | Judith antwoordde hem, zeggende: Wil toch uwe dienstmaagd genadig | |
hooren: indien gij doen zult gelijk uwe dienstmaagd u aanwijzen zal, zal | ||
5 | de Heer u geluk en overwinning geven. God geven Nebukadnezar, den | |
koning des geheelen lands, geluk en heil, die u uitgezonden heeft om alle | ||
ongehoorzamen te straffen; want gij kunt aan hem onderdanig maken | ||
6 | niet alleen de lieden, maar ook alle dieren op het land; want uw verstand | |
en uwe wijsheid is hoog vermaard in de geheele wereld en een ieder | ||
weet, dat gij de machtigste vorst zijt in het geheele koninkrijk, en uw | ||
7 | goed bestuur wordt overal geprezen. Ook weten wij wat a Achior ge- | a Jud. 5. |
8 | sproken heeft, en hoe gij deswege met hem gedaan hebt. Want onze | |
God is zoo vertoornd over onze schulden, dat hij door zijne profeten heeft | ||
9 | laten verkondigen, dat hij het volk wil straffen om hunne zonden. Dewijl | |
nu het volk Israël weet, dat zij hunnen God vertoornd hebben, zijn zij | ||
10 | verschrikt voor u. Ook b lijden zij grooten honger en moeten van dorst | b Jud. 7 : 14, 17. |
11 | versmachten; en zij hebben nu voorgenomen hun vee te slachten, opdat | |
12 | zij het bloed daarvan drinken, en het heilige offer te eten, koren, wijn | |
en olie, hetwelk God hun verboden heeft, zelfs dat zij het niet aanraken | ||
zouden; daarom is het zeker dat zij moeten omkomen, dewijl zij zulks | ||
13 | doen. En dewijl ik dit weet, ben ik van hen gevloden; en de Heer | |
| ||
14 | heeft mij tot u gezonden, dat ik u zulks zou mededeelen. Want hoewel | |
ik tot u ben gekomen, ben ik echter van God niet afgevallen, maar wil | ||
15 | mijnen God nog dienen bij u. En uwe dienstmaagd zal uitgaan en God | |
aanbidden, die zal mij openbaren, wanneer hij hun het loon wil geven | ||
voor hunne zonden; dan wil ik komen en het u mededeelen en u midden | ||
door Jeruzalem leiden, opdat gij al het volk Israël hebt, als schapen, die | ||
16 | geen herder hebben; en geen hond zal u durven aanblaffen. 17 Want | |
dat heeft God mij geopenbaard, dewijl hij op hen vertoornd is; en hij | ||
heeft mij gezonden om het u mede te deelen. | ||
18 | Deze rede behaagde Holofernes en zijne knechten; en zij verwonderden | |
19 | zich over hare wijsheid en spraken onder elkander: Deze vrouw heeft | |
20 | haarsgelijke niet op aarde in schoonheid en wijsheid. En Holofernes | |
sprak tot haar: Dat heeft God zoo beschikt, dat hij u herwaarts gezonden | ||
21 | heeft, eerdat dit volk in mijne hand kwam. Indien nu uw God zulks | |
zal uitvoeren, gelijk gij gezehd hebt, zal hij ook mijn God zijn en gij | ||
zult groot worden bij koning Nebukadnezar, en uw naam zal geprezen | ||
worden in het geheele koninkrijk. |