Apocriefe boeken/Judith 14
Judith 14 | |
Auteur | Anoniem |
Genre(s) | Religie |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1906 |
Vertaler | Adolf Visscher (1686-1746) |
Bron | Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, p. 12. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 012.jpg. |
Auteursrecht | Publiek domein |
[...] HOOFDSTUK 14. De Israëlieten vallen op Judith's raad de Assyriërs aan. | ||
DAARNA sprak Judith tot al het volk: Broeders, hoort mij. a Hangt, | a 2 Makk. 15 : 35. | |
2 | zoodra de dag aanbreekt, het hoofd over de muren. En neemt uwe | |
wapens en doet een uitval te zamen in éénen hoop en met een groot | ||
3 | geschreeuw. Zoo zullen zij, die op schildwacht staan, vlieden en zullen | |
4 | dan hunnen heer opwekken tot den slag; en als de hoofdlieden tot de | |
tent van Holofernes zullen komen en het lichaam daar in bloed zien | ||
5 | liggen, zullen zij verschrikken. En als gij merkt, dat zij versaagd zijn | |
en de vlucht nemen, zoo dringt met goeden moed op hen aan; want de | ||
6 | Heer heeft hen onder uwe voeten gegeven. Toen nu Achior zag, dat | |
de God van Israël geholpen had, verliet hij den heidenschen eeredienst en | ||
geloofde aan God en liet zich besnijden; en hij is onder Israël gerekend | ||
geworden, hij en al zijne nakomelingen, tot op dezen dag. | ||
7 | En toen de dag aanbrak, hingen zij het hoofd over de muren en namen | |
hunne wapens en deden een uitval in éénen hoop en met een groot | ||
8 | geschreeuw. En toen zij, die op schildwacht stonden, dat zagen, liepen | |
9 | zij naar de tent van Holofernes; en die van binnen maakten een gedruisch | |
10 | voor zijne kamer, opdat hij daarvan zoude ontwaken; want men durfde | |
niet aankloppen of binnengaan in de kamer der vorsten van Assyrië. | ||
11 | Maar toen de hoofdlieden der Assyriërs kwamen, zeiden zij tot de kamer- | |
12 | dienaars: Gaat binnen en wekt hem op; b want de muizen zijn uitgeloopen | b 1 Sam. 14 : 11. |
uit hare holen en zijn stout geworden, dat zij ons nu durven aantasten. | ||
13 | Toen ging Bagoa binnen en trad voor het behangsel en klapte met | |
de handen, want hij meende, dat hij bij Judith sliep; en hij luisterde of | ||
14 | hij zich zou verroeren. Maar toen hij niets vernam, hief hij het be- | |
hangsel op; toen zag hij het lichaam zonder hoofd in zijn bloed op de | ||
aarde liggen; toen kermde en jammerde hij overluid en verscheurde | ||
15 | zijne kleederen; en hij zag in de kamer van Judith, en toen hij haar | |
16 | niet vond, liep hij er uit naar de krijgsknechten, 16 en sprak: Eene | |
éénige Hebreeuwsche vrouw heeft het geheele huis van Nebukadnezar | ||
van Assyrië tot spot en hoon gemaakt voor de geheele wereld; want | ||
Holofernes ligt dood op de aarde en hem is het hoofd afgehouwen. | ||
17 | Toen de hoofdlieden van Assyrië dat hoorden, verscheurden zij hunne | |
kleederen en verschrikten bovenmate en er ontstond een groot gejammer | ||
onder hen. |