Apocriefe boeken/Judith 16

Uit Wikisource

Judith 16

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 13-14. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 013.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 014.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Het boek Judith
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15 · Hoofdstuk 16


[13]

[...]

HOOFDSTUK 16.

De zegezang van Judith en haar verder leven.


  TOEN zong Judith den Heer dit lied, zeggende: 2 Speelt den Heere met  
  trommels en klinkt hem met cymbalen; a zingt hem een nieuw lied; a Ps. 96 : 1.
3 zijt vroolijk en roept zijnen naam aan. b De Heer is het, die de oorlogen    Ps. 98 : 1.
4 sluiten kan, Heer is zijn naam. Hij strijdt voor zijn volk, opdat hij ons b Jud. 9 : 10.
5 redde van al onze vijanden. Assur kwam van het gebergte van het  
  Noorden met eene groote macht; zijne menigte verstopte de beken en  
6 zijne paarden bedekten het land. Hij dreigde mijn land te verbranden
  en mijne manschap te dooden met het zwaard, kinderen en maagden
7 weg te voeren. Maar de Heer, de almachtige God, heeft hem gestraft
  en c hem in de hand eener vrouw gegeven; en zij heeft hem gedood. c Jud. 13 : 19.
8 Want geen man noch krijgsknecht heeft hem omgebracht en geen reus
  heeft hem aangetast; maar Judith, de dochter van Merari, heeft hem
9 nedergeveld met hare schoonheid. d Want zij leide hare weduwskleederen d Jud. 10 : 2, 3.
  af en trok hare schoone kleederen aan, tot vreugde voor de kinderen
10 Israëls. Zij zalfde haar gelaat met kostelijk water en vlocht haar haar,
11 en toog een nieuw gewaad aan, om hem te misleiden. Hare schoone
  schoenen verblindden hem, hare schoonheid bevinng zijn hart; maar zij
12 hieuw hem het hoofd af; zoodat de Perzen en Meden zich ontzetten
13 over zulk eene stoute daad; en het heir der Assyriërs jammerde, toen
  mijne ellendigen tevoorschijnkwamen, die van dorst versmacht waren.
14 De jongelingen doorstaken de Assyriërs, en versloegen hen op de vlucht
  als kinderen; zij zijn verdelgd door het heir van den Heer mijnen God.
15 Laat ons zingen een nieuw lied den Heer, onzen God. 16 Heere God, gij
  zijt de machtige God, die groote daden doet, en niemand kan u weder-
17 staan. Al uwe schepselen moeten u dienstbaar zijn; e want, als gij e Jud. 9 : 4.
  spreekt, geschiedt het; als gij uwen adem uitzendt, worden zij geschapen;
18 en niemand kan uw bevel wederstaan. f De bergen moeten bewogen f Ps. 97 : 5.
  worden op hunne grondslagen en de steenrotsen wegsmelten als was
19 voor u. Maar wie u vreezen, hun betoont gij groote genade; g want al g Ps. 51 : 18.
  het offer en al het vet is veel te gering voor u, maar den Heer te


[14]

20 vreezen, dat is zeer groot. Wee den volken, die mijn volk vervolgen;
  want de almachtige Heer oefent wraak over hen en bezoekt hen op
21 den dag des oordeels; h hij zal hun lichaam plagen met vuur en wormen h Jes. 66 : 24.
  en zij zullen branden en jammeren in eeuwigheid.
22       Na die overwinning trok al het volk van Bethulië naar Jeruzalem,
  om den Heer te aanbidden; en zij reinigden zich en offerden brandoffers
22 en vrijwillige offers. En Judith hing in den tempel op al de wapenen
  van Holofernes, en de deken, die zij van zijn bed genomen had, dat zij
24 den Heer ten geschenke zouden toegewijd zijn eeuwiglijk. En het volk
  was met Judith vroolijk te Jeruzalem, bij het heiligdom, drie maanden
  lang, en vierde de overwinning.
25       Daarna trok iedereen weder naar huis, en Judith kwam ook weder te
26 Bethulië en werd hoog geëerd in het geheele land van Israël. En zij
27 bekende geen man na den dood van haren man Manasse. En zij werd
  zeer oud en bleef in haars mans huis, totdat zij honderd en vijf jaren
28 oud was. 28 En zij maakte hare dienstmaagd Abra vrij. Daarna stierf
29 zij te Bethulië en men begroef haar bij haren man Manasse. En het
  volk droeg rouw over haar zeven dagen lang; en voordat zij strierf deelde
30 zij al haar goed onder haars mans vrienden. En terwijl zij leefde en
31 ook lang daarna, durfde niemand tegen Israël optrekken. En de dag
  dezer overwinning wordt bij de Hebreën voor een groot feest gehouden
  en door hen gevierd eeuwiglijk.