Apocriefe boeken/Tobía 12

Uit Wikisource

Tobía 12

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, p. 40. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 040.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Het boek van Tobía
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14


[40]

[...]

HOOFDSTUK 12.

De begeleider van den jongen Tobía maakt zich bekend als de Engel Rafaël en verdwijnt.

  DAARNA riep Tobía zijnen zoon tot zich en zeide: Wat zullen wij toch
2 den heiligen man, uwen gezel, die met u gereisd heeft, geven? En Tobía
  antwoordde zijnen vader: Hoe kunnen wij de groote weldaden vergelden,
3 die hij mij gedaan heeft! Hij heeft mij gezond heen en weder gebracht,
  heeft het geld zelf bij Gabael gehaald, heeft mij aan deze vrouw geholpen,
  daarenboven heeft hij den boozen geest verdreven en hare ouders ver-
4 heugd; ja mij zelf heeft hij gered, toen de groote visch mij wilde ver-
  slinden, en heeft u weder aan uwe gezicht geholpen en heeft ons boven-
5 mate veel goedgedaan: hoe kunnen wij hem dan zulke groote weldaden
  vergelden! Maar ik bid u, mijn vader, bied hem aan de helft van alles,
6 wat wij medegebracht hebben, dat hij het moge aannemen. En beiden,
  vader en zoon, ontboden hem op eene plaats en baden hem, dat hij
  wilde aannemen de helft van al de goederen, die zij hadden medegebracht.
7       En zij zeide heimelijk tot hen: Looft en dankt God van den hemel
8 bij iedereen, dat hij u zulke genade betoond heeft. Den raad en de
  geheimen der koningen en vorsten moet men verzwijgen, maar Gods
9 werken moet men heerlijk prijzen en openbaren. a Zulk een gebed met a Tob. 4 : 11.
  vasten en aalmoezen is beter dan veel goud tot een schat te vergaderen;
  want de aalmoezen verlossen van den dood, verdelgen de zonden en
10 behouden bij het leven; maar b de goddeloozen brengen zichzelf om het b Spr. 14 : 34.
11 leven. Zoo wil ik nu de waarheid openbaren en het geheime bevel u
12 niet verbergen: c Toen gij zoo bitterlijk weendet en badt, van den maaltijd c Tob. 3 : 1, 24.
  opstondt en de dooden begroeft, de lijken heimelijk in uw huis hieldt,
13 en die begroeft bij nacht, bracht ik uw gebed voor den Heer; en dewijl
  gij God lief waart, moest het zoo zijn: d zonder aanvechting moest gij d 1 Petr. 1 : 6, 7.
14 niet blijven, opdat gij beproefd mocht worden. En nu heeft God mij
  gezonden, opdat ik u zoude genezen en den boozen geest verdrijven, die
15 bij uwe schoondochter Sara was. En ik ben Rafaël, een der zeven
  Engelen, die voor den Heer staan.
16       Toen zij dat hoorden, werden zij verschrikt, sidderden en vielen op hun
17 aangezicht ter aarde. En de Engel sprak tot hen: Hebt goeden moed
18 en vreest niet; want God heeft het zoo willen hebben, dat ik bij u ge-
19 weest ben: looft en dankt hem. e Het scheen wel alsof ik met u at en e Richt. 13 : 16.
  dronk; maar ik gebruik onzichtbare spijs, die geen mensch zien kan.
20 En nu is het tijd, dat ik weder heenga tot hem, die mij gezonden heeft:
21 dankt gij God en verkondigt zijne wonderen. En toen hij dat gezegd
22 had, verdween hij voor hunne oogen en zij zagen hem niet meer. En
  zij vielen neder, drie uren lang, en dankten God; en daarna stonden zij
  op en verbreidden dat alles en verkondigden zijne groote wonderen.