Apocriefe boeken/Tobía 4

Uit Wikisource

Tobía 4

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 34-35. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 034.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 035.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Het boek van Tobía
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14


[34]

[...]

HOOFDSTUK 4.

Het afscheidswoord van den ouden Tobia aan zijne zoon.

  TOEN nu Tobía dacht, dat zijn gebed alzoo verhoord was, dat hij sterven
2 zou, riep hij zijnen zoon tot zich, en sprak tot hem: Mijn zoon, hoor
3 mijne woorden en behoud ze vast in uw hart. Wanneer God mijne ziel
  zal wegnemen, zoo begraaf mijn lichaam; en eer uwe moeder al de
4 dagen uws levens: denk daaraan, welk gevaar zij uitgestaan heeft, toen
5 zij u onder haar hart droeg; en als zij gestorven is, zoo begraaf haar
6 nevens mij. En heb uw leven lang God voor oogen en in het hart, en
  wacht u, dat gij in geen zonde bewilligt en tegen Gods geboden doet.
7 a Help van uwe goederen de armen, en wend u niet van de behoeftigen a Spr. 3 : 27.
8 af, zoo zal God u wederom genadig aanzien. Waar gij kunt, help    Jez. Sir. 4 : 4.
9 daar de nooddruftigen: b hebt gij veel, zoo geef rijkelijk; hebt gij weinig, b Jez. Sir. 35 : 12.
10 zoo geef echter dat weinige met een getrouw hart; want gij zult eene
11 goede belooning verwerven in den dag van nood. c Want de aalmoezen c Jez. Sir. 3 : 33.
  verlossen van alle zonden, zelfs van den dood, en dulden niet dat de
12 ziel naar de donkere plaatsen ga. d Aalmoezen zijn een groote troost d Spr. 19 : 17.
13 bij den hoogsten God. Wacht u, mijn zoon, voor allerlei hoererij, en
14 neem een vrouw uit het geslacht uwer vaderen. Laat hoovaardij noch in
15 uw hart, noch in uwe woorden heerschen; want zij is een begin van alle
  bederf. Wie voor u arbeidt, e geef dien terstond zijn loon en onthoud nie- e Lev. 19 : 13.
16 mand het verdiende loon. f Wat gij niet wilt, dat men u doe, doe dat f Matth. 7 : 12.
17 een ander ook niet. g Deel uw brood den hongerige mede en bedek de g Jes. 58 : 7.
18 naakten met uwe kleederen. Geef aalmoezen van uw brood en van uwen    Ez. 18 : 7.
  wijn bij de begrafenis der vromen, en eet noch drink met de zondaren.    Matth. 25 : 35, 36.
19 Zoek altijd raad bij de wijzen. 20 Dank altijd God; en bid, dat hij u
21 regeere en gij in al uw voornemen zijn woord moogt volgen. Gij zult
  ook weten, mijn zoon, dat ik, toen gij nog een kind waart, tien pond
  zilver geleend heb aan Gabael, in de Stad Rages in Medië; en zijn hand-
22 schrift heb ik onder mij. Daarom bedenk hoe gij tot hem komen en dat


[35]

22 geld invorderen en hem zijn handschrift wedergeven zult. Zorg slechts
  niet, mijn zoon: wij zijn wel arm, maar h wij zullen veel goeds hebben, h Jez. Sir.
  is het, dat wij God zullen vreezen, de zonde mijden en het goede doen.    11 : 21-23.