Apocriefe boeken/Toevoegsels op Ester 4
Toevoegsels op Ester 4 | |
Auteur | Anoniem |
Genre(s) | Religie |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1906 |
Vertaler | Adolf Visscher (1686-1746) |
Bron | Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 155-156. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 155.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 156.jpg. |
Auteursrecht | Publiek domein |
[...] 4. Ester gaat tot den koning. | ||||
EN ten derden dage leide zij hare dagelijksche kleederen afen trok haar | ||||
2 | koninklijk sieraad aan; en zij was zeer schoon en riep God, den Heiland, | |||
aan, die alles ziet, en nam twee dienstmaagden mede en leunde sierlijk | ||||
op de ééne, maar de andere volgde haar en droeg haar den sleep van | ||||
| ||||
3 | den rok na; en haar aangezicht was zeer schoon, liefelijk en vroolijk, | |||
4 | maar haar hart was vol angst en zorg. En toen zij door al de deuren | |||
inkwam, trad zij tegenover den koning, waar hij zat op zijnen konink- | ||||
lijken troon, in zijne koninklijke kleederen, die vol goud en edelgesteente | ||||
5 | waren, en was verschrikkelijk om aan te zien. Toen hij nu de oogen | |||
ophief die van heerlijkheid straalden, en haar toornig aanzag, werd de | ||||
koningin zeer bleek en zonk in onmacht en leide het hoofd op de dienst- | ||||
6 | maagd. Toen veranderde God het hart des konings tot goedheid, en hij | |||
werd bezorgd voor haar, en sprong van zijnen troon en omving haar met | ||||
zijne armen, totdat zij weder tot zichzelf kwam, en sprak haar vrien- | ||||
delijk aan: Hoe is het Ester? Ik ben uw broeder, vrees niet. Gij zult | ||||
niet sterven; want dit verbod gaat alle anderen aan, maar u niet; | ||||
7 | kom herwaarts. 8 En hij hief den gouden scepter op en leide hem op | |||
9 | hare schouders en kuste haar en zeide: Spreek tot mij. En zij antwoordde: | |||
Toen ik u aanzag, a dacht ik een Engel Gods te zien; daarom verschrikte | a 2 Sam. 19 : 27. | |||
10 | ik voor uwe groote majesteit. Want gij zijt zeer verschrikkelijk en uwe | |||
11 | gestalte is gansch heerlijk. En toen zij zoo sprak, zonk zij weder in | |||
12 | onmacht en viel terneder. Maar de koning verschrikte, benevens al | |||
zijne dienaars, en zij troosten haar. |