Fragmenten van Sappho

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Sappho's gedichten

Auteur Sappho
Genre(s) Gedichten
Brontaal Oud-Grieks
Datering Klassieke oudheid
Vertaler diverse vertalers
Bron De nummering van de fragmenten volgt de editie van Eva-Maria Voigt, Sappho et Alcaeus (Amsterdam 1971)
Auteursrecht Publiek domein

Fragment 31

Mij dunkt, hij moet wel een god gelijk zijn
de man die daar vlak tegenover jou
gezeten is en van dichtbij je lieve
stem kan horen

en hoe verleidelijk je lacht, het laat zo waar
mijn hart overslaan in mijn borst:
en als ik even in je richting kijk, is 't net of
m'n stem hapert;

mijn tong verstijft, en hele kleine
vlammetjes zijn onder m'n vel gekropen,
met mijn ogen zie ik niets meer, en mijn
oren suizen.

koud zweet druipt van me af, ik krijg de bibber
over heel m'n lijf; groener dan een grasveld
ben ik; het scheelt geen haar of ik ben dood
mij dunkt ...

(vertaling: Guy Debognies)

Fragment 1

Onsterfelijke Afrodite op de rijk versierde troon,
listenvlechtende dochter van Zeus, u smeek ik
niet met kommer en kwel mijn hart te breken,
o gij almachtige,

maar kom hierheen; hebt gij niet ooit 'n andere keer
mijn roep van verre vernomen en mij
verhoord, het huis van uw vader verlaten en kwaamt
gij niet bij mij? Uw gouden

wagenspan had gij opgetuigd, en sierlijke vogels
voerden u gezwind over de donkere aarde
met hun snelle wiekslag vanuit de hemel neer
dwars door de dampkring,

snel waren zij hier: en gij, o gelukzalige,
met een glimlach op uw onsterfelijke gelaat,
vroegt wat ik nu weer had doorstaan en waarom
ik u nu weer riep

en wat ik nu weer stellig wilde hebben
met m'n redeloze hart: «Wie moet ik nu weer over-
tuigen, drijven naar jouw genegenheid? Wie doet jou,
Sappho, weer onrecht?»

Kom ook nu weer bij me, bevrijd mij uit mijn druk-
kende verdriet; alles wat mijn hart vervuld wil zien,
vervul dat ook, en wees gij andermaal
mijn strijdgezel.

(vertaling: Guy Debognies)

Fragment 16

Sommigen noemen een stoet van ruiters, of van voetvolk
sommigen van schepen het mooiste wat bestaat
op de donkere aarde; ik zeg: 't is datgene
waar men van houdt.

't Kost geen moeite dat ieder zonneklaar te duiden:
want zij die alle mensen veruit in schoonheid
overtrof, Helena, liet haar man in de steek,
betere kon je niet vinden

en zij voer naar Troja af, zonder verder nog
naar haar kind, noch naar haar dierbare ouders
om te zien; maar zodra haar oog op hem viel
bracht hij haar totaal van streek...

(vertaling: Guy Debognies)

Fragment 168 B

de maan is ondergegaan
en de Pleiaden; midder-
nacht, de tijd verstrijkt ...
en ik, ik slaap alleen ...

(vertaling: Guy Debognies)


De maan is lang van den hemel
en ook de Pleiaden zijn onder,
't is diep in den nacht geworden,
maar ik lig alleen op mijn leger.

(vertaling: J.H. Leopold)

Fragment 130

daar siddert weer in mij de Liefde die het lichaam sloopt,
dat bitterzoet en onweerstaanbaar sluipdier ...

(vertaling: Guy Debognies)

Fragment 105 a

... zoals de zoete appel rijpt aan de hoogste twijg
de top aan de top, de plukkers zijn hem vergeten
welnee, niet vergeten: zij konden er niet bij

(vertaling: Guy Debognies)

Fragment 94

Eerlijk, 'k wou dat ik dood was:
zij nam van me afscheid en schreide

bittere tranen; dit zei ze me nog:
"Ach Sappho, wat vrees'lijk leed deed men
ons aan; 'k verlaat je heus tegen mijn zin."

Haar sprak ik toe ten antwoord:
"Ga heen in vreugde, en blijf aan mij
denken; je weet toch hoe wij je koesterden.

Zoniet, dan help ik je herinneren
wat jou schijnt te ontgaan:
zoveel moois dat wij beleefden..."

(vertaling: Guy Debognies)

Fragment 58

Kinderen, haast je naar de mooie geschenken van de Muzen
met hun viooltjesboezem en naar de heldere lier die van zang houdt.

Mijn lichaam dat vroeger zacht was is nu door ouderdom
aangetast, en mijn haren zijn van zwart wit geworden.

Zwaar is mijn hart in mij, en mijn knieën dragen me niet meer,
die eens snel in het dansen waren als jonge herten.

Daarover zucht ik vaak; maar wat kan ik doen?
Een mens zonder ouderdom te worden is niet mogelijk.

Men zegt immers ook dat de rozenarmige Dageraad,
kwijnend van liefde, Tithonus naar de randen der aarde droeg,

toen hij mooi en jong was, maar toch greep uiteindelijk
de grijze ouderdom hem, al had hij een onsterfelijke vrouw.

(vertaling: René Veenman)