Haarlems Dagblad/Jaargang 29/Nummer 8650/Fokker vliegt over den St. Bavo

Uit Wikisource
Fokker vliegt over den St. Bavo
Auteur(s) JAC. C. M. Jr.
Datum Zaterdag 2 september 1911
Titel Fokker vliegt over den St. Bavo
Krant Haarlem's Dagblad
Jg, nr 29, 8650
Editie, pg Nieuws- en advertentieblad, 1
Brontaal Nederlands
Bron Krantenviewer Noord-Hollands Archief
Auteursrecht Publiek domein

FOKKER vliegt over den St. Bavo.

      Gistermiddag laat is 't gebeurd!..... Is 't gebeurd, dat in de avondende lucht, die zich welfde over den grijzen Sint Bavo op de Groote Markt, plotseling een eenzaam man kwam aanvaren, een man uit 't noorden, gekomen op den rug van een blankvleugeligen luchtvogel. Heeft 't wind-wakende haantje, dat er gloeiend-goud stond in de gulden stralen van de ondergaande zon niet een oogenblik zijn winden vergeten, om een slag-rond te draaien van pure verbazing ; en is de oude grijsaard, die eeuwen-al te droomen staat boven-uit het dakengewirrel en 't nog lagere menschen-geroes beneden, niet plots wakker geschrikt en heeft hij niet, al is 't een oogenblik maar, zijn Damiatenklokjes gebengeld van verrassing, toen daar over zijn hoofd heen, wel driehonderd meter er boven-uit, die vreemden vlinder omzoemde? Wat heeft hij toch, al is hij „oud en der dagen zat” anders gezien daarboven, dan de goede zon overdag en de zacht-schijnende sterrevlammetjes in den donkeren nachthemel! Of 't moest een vlucht vogels zijn, die rond zijn top kringelden, want de vleermuizen, die in zijn galmgaten wonen, reken ik niet mee.
      Maar gisteravond, om tien minuten vóór zevenen ongeveer, moet hij 't wel gezien hebben, hij en 't haantje op zijn spits, dat hij toch anders was, die rustige-maar-razend-snelle vlinder, ànders dan de vogels van straks en van eeuwen geleden. Want vele menschen hebben 't gezien in de Haarlemsche straten. En menschen zijn maar klein en hebben slechts kennis in een menschenleeftijd kunnen vergaren. En hij is groot, wel vijftigmaal grooter, dan zoo'n armzalig menschenkind; en ouder is hij wel zes maal dan de oudste der oudsten, die krukleunend voortstrompelt langs z'n voet, want hij heeft er al gestaan, toen de middeleeuwen nog niet waren voorbijgegaan. En hij heeft Laurens Coster gezien en Wigbold Ripperda en dan Toledo heeft hij zien binnentrekken, na 't verloren beleg. Ook heeft hij Prins Willem zien gaan over de Groote Markt en den Franschen Koning Lodewijk Napoleon, heeft hij gezien... Maar nooit had hij nog gezien, vóór gisteravond, een jonge man, die de wetten der zwaartekracht, door menschelijk vernuft krachteloos gemaakt had en boven hem vrij-uit zweefde, werwaarts zijn wil hem behaagde te doen gaan. Het hoogste had hij een man gezien, die in hem opklom, om aan 't haantje te peuteren, maar over zijn spits heen, in een spelevaartje glijdend links of rechts, naar het hem geliefde het handvat om te zetten, dàt nooit.
      En 't moet dien ouden grijzen toren wel goed hebben gedaan — is hij niet een stede-trots zelf? — dat het een Haarlemmer was, één, die in zijn jeugd zoo vaak hem bekeken moet hebben, die het eerst over de stad is heengevlogen.

      Wat de toren om tien minuten voor zevenen wist, wisten wij op 't vliegveld toen nog niet. Eerst later, toen hij op 't veld aan de Kleverlaan weer neerdaalde, na 7 min. 20 seconden in de lucht te zijn geweest, heeft Fokker het ons verteld, dat hij gevlogen had over de stad, waar hij de verbaasde menschen in de straten en op de pleinen, zag te hoop loopen, als koeien in een weide, naar hij 't uitdrukte. Over de Koningstraat en 't Verwulft had hij gevlogen en over 't Rozenprieel en toen weer terug naar de Kleverlaan, waar hij in een wolk van geestdriftige hoera's kwam neerzweven.
      Het begin van zijn tocht was niet heel voorspoedig gegaan. Laat was hij in 't vliegveld gekomen, had zich eerst wat vermaakt op de kermis. Veel menschen waren er niet, maar toch wilde hij vliegen. Dat was weer een geloop naar den kant waar de hangar staat. En wie in 't Kleverpark nog niet boven op z'n huis geklommen was, deed 't nu.
      Om zetsien minuten vóór zevenen huppelde z'n machine weg, weer in een diagonaal over 't veld, maar bij de Kleverlaan, die weer afgezet was, had hij zijn vaart nog niet. Met een kranigen zwaai liep hij om, naar 't westen en fladder-strompelde eenige cirkels rond als een half-doodgeslagen vlieg, maar toen schoot hij forsch de geheele Kleverlaan langs en klom den luchtweg op met steil schieten. Langs den bergleiïg-blauwen hemelwand in het oosten, die bleek-rood uitgerand was, vloog hij met zuiver-blanke wieken naar het Kleverpark, toen ruischte hij weer terug den Kleverlaan-molen om, dook over onze hoofden en schoot weg, andermaal naar 't Kleverpark. In statige vaart zweefde hij langs een liniaal-rechte baan op de stad aan, over de stad héén. Dat moest wel zoo zijn, nu hij minuten-lang in die richting doorvloog. Toen was hij heel klein geworden.
      Dat moet het oogenblik geweest zijn, dat hij over den Sint Bavo vloog, want toen werd de machine weer grooter en grooter. Hij naderde het veld. Van overal klonk het gejuich. Toen zweefde hij spiralend het veld op, vóór zijn hangar.
      Daar werd hij wederom het voorwerp van veler jubel. In den kring, zenuwachtig van spanning en geestdrift, vertelde hij van zijn tocht rond den Grooten Toren, waar hij een hoogte van 300 tot 400 M. had bereikt.
      Eenige oogenblikken later tufte hij in een auto door de rijen der bewonderende wandelaars in het Kleverpark, naar huis.