Max Havelaar/Manuscriptindeling/Deel 8

Uit Wikisource
Deel 7 Max Havelaar (1860) door Multatuli

Deel 8

Deel 9
Tekst naar de vyfde druk (1881), hoofdstukindeling naar het manuscript.

[ 57 ]De verhouding tusschen europesche ambtenaren, en dusdanige hooggeplaatste javaansche grooten, is van zeer kieschen aard. De adsistent-resident eener afdeeling is de verantwoordelyke persoon. Hy heeft zyn instruktien, en wordt verondersteld het hoofd der afdeeling te zyn. Dit belet echter niet dat de Regent, door plaatselyke kennis, door geboorte, door [ 58 ]invloed op de bevolking, door geldelyke inkomsten en hiermede overeenstemmende levenswyze, ver boven hem verheven is. Bovendien is de Regent, als vertegenwoordiger van ’t javaansch element eener landstreek, en verondersteld wordende te spreken uit naam der honderd- of meer duizend zielen, die zyn regentschap bevolken, ook in de oogen van ’t Gouvernement een veel belangryker persoon, dan de eenvoudige europesche beambte, wiens ontevredenheid niet behoeft gevreesd te worden, daar men voor hem vele anderen in de plaats bekomen kan, terwyl de minder goede stemming van een Regent wellicht de kiem zou kunnen worden van beroering of opstand.


Uit dit alles vloeit dus de vreemde omstandigheid voort, dat eigenlyk de mindere den meerdere beveelt. De adsistent-resident gelast den Regent, hem opgaven te doen. Hy gelast hem, volk te zenden tot het arbeiden aan bruggen en wegen. Hy gelast hem, belastingen te doen innen. Hy roept hem op, zitting te nemen in den landraad, waarin hy adsistent-resident voorzit. Hy berispt hem, waar hy schuldig is aan plichtverzuim. Deze zeer eigenaardige verhouding wordt alleen mogelyk gemaakt door uiterst beleefde vormen, die evenwel noch hartelykheid, noch, waar ’t noodig blyken mocht, strengheid behoeven uittesluiten, en ik geloof dat de toon die in deze verhouding heerschen moet, vry wel wordt aangegeven in ’t officieel voorschrift dienaangaande: de europesche ambtenaar hebbe den inlandschen beambte die hem ter-zyde staat, te behandelen als zyn jonger broeder.


Maar hy vergete niet dat deze jonger broeder by de ouders zeer bemind — of gevreesd — is, en dat, by voorkomend geschil, zyn meerdere jaren zouden worden in rekening gebracht als beweegreden om hem euvel te nemen dat hy zyn jonger broeder niet met meer inschikkelykheid of takt behandelde.


De aangeboren hoffelykheid van den javaanschen groote — zelfs de geringe Javaan is veel beleefder dan zyn europesche standgenoot — maakt evenwel deze schynbaar moeielyke [ 59 ]verhouding dragelyker dan ze anders wezen zou.


De Europeaan zy wel-opgevoed en kiesch, hy gedrage zich met vriendelyke waardigheid, en kan dan zeker zyn dat de Regent van zyn kant hem ’t bestuur gemakkelyk maken zal. Het stuitend bevelen, in verzoekenden vorm geuit, wordt met stiptheid nagekomen. Het verschil in stand, geboorte, rykdom, wordt uitgewischt door den Regent zelf, die den Europeaan, als vertegenwoordiger des Konings van Nederland, tot zich opheft, en ten-slotte is een verhouding die, oppervlakkig beschouwd, botsing moest te weeg brengen, zeer dikwyls de bron van een aangenaam verkeer.


Ik zeide dat dusdanige Regenten ook door rykdom den voorrang hadden boven den europeschen ambtenaar, en dit is natuurlyk. De Europeaan, als hy geroepen wordt tot het besturen eener provincie die in oppervlakte met vele duitsche hertogdommen gelyk staat, is gewoonlyk iemand van middelbaren of meer dan middelbaren leeftyd, gehuwd en vader. Hy bekleedt een ambt om den broode. Zyn inkomsten zyn juist voldoende, en zelfs vaak niet voldoende, om aan de zynen het noodige te verschaffen. De Regent is: Tommongong, Adhipatti, ja zelfs Pangerang, d.i. Javaansch prins. De vraag is voor hem niet dat hy leve, hy moet zóó leven als ’t volk gewoon is dit te zien van zyn aristokratie. Waar de Europeaan een huis bewoont, is dikwyls zyn verblyf een Kratoon, met vele huizen en dorpen daarin. Waar de Europeaan ééne vrouw heeft met drie, vier kinderen, onderhoudt hy een tal van vrouwen met wat daarby behoort. Waar de Europeaan uitrydt, gevolgd door eenige beambten, niet meer dan er by zyn inspektiereis noodig zyn tot het geven van inlichtingen onder-weg, wordt de Regent vergezeld door de honderden die tot het gevolg behooren, dat in de oogen des volks onafscheidelyk is van zyn hoogen rang. De Europeaan leeft burgerlyk, de Regent leeft — of wordt verondersteld te leven — als een vorst. [ 60 ]


Doch dit alles moet betaald worden. Het nederlandsch bestuur dat zich op den invloed van die Regenten gegrondvest heeft, weet dit, en niets is dus natuurlyker dan dat het hun inkomsten heeft opgevoerd tot een hoogte die den niet-Indier overdreven zou voorkomen, maar inderdaad zelden voldoende is ter bestryding van de uitgaven welke aan de levenswyze van zoodanig inlandsch Hoofd verbonden zyn. Het is niet ongewoon, Regenten die twee- ja driemaal honderd duizend gulden ’s jaars inkomen hebben, in geldverlegenheid te zien verkeeren. Hiertoe draagt veel by de, als ’t ware vorstelyke, onverschiligheid waarmee zy hun inkomsten verspillen, hun nalatigheid in ’t bewaken hunner ondergeschikten, hun koopziekte, en vooral het misbruik dat dikwyls van deze hoedanigheden gemaakt wordt door Europeanen.


De inkomsten der javaansche Hoofden zou men in vier deelen kunnen splitsen. Vooreerst, het bepaald maandgeld. Vervolgens, een vaste som als schadeloosstelling voor afgekochte rechten die overgegaan zyn op ’t nederlandsch bestuur. Ten-derde, een belooning in evenredigheid met de hoeveelheid der in hun regentschap voortgebrachte produkten, als koffi, suiker, indigo, kaneel, enz. En eindelyk, de willekeurige beschikking over den arbeid en de eigendommen hunner onderhoorigen.


De beide laatste bronnen van inkomsten vorderen eenige opheldering. De Javaan is uit den aard der zaak landbouwer. De grond waarop hy geboren werd, die veel belooft voor weinig arbeids, lokt hem hiertoe uit, en vooral is hy met hart en ziel overgegeven aan het bebouwen zyner rystvelden, waarin hy dan ook zeer bedreven is. Hy groeit op te-midden zyner sawah’s en gagah’s en tipar’s (15) vergezelt reeds op zeer jeugdigen leeftyd zyn vader naar ’t veld, waar hy hem behulpzaam is in den arbeid met ploeg en spade, aan dammen en aan waterleidingen tot het bevochtigen zyner akkers. Hy telt zyn jaren by oogsten, hy rekent den tyd naar de kleur zyner te veld staande halmen, hy voelt zich te-huis onder [ 61 ]de makkers die met hem padie sneden (16) hy zoekt zyn vrouw onder de meisjes der dessah (17) die ’s avends onder vroolyk gezang de ryst stampen om ze te ontdoen van den bolster…het bezit van een paar buffels die zyn ploeg zullen trekken, is ’t ideaal dat hem aanlacht…kortom, de rystbouw is voor den Javaan, wat in de Rynstreken en in het zuiden van Frankryk, de wynoogst is.


Doch daar kwamen vreemdelingen uit het Westen, die zich heer maakten van het land. Ze wenschten voordeel te doen met de vruchtbaarheid van den bodem, en gelastten den bewoner een gedeelte van zyn arbeid en van zyn tyd toetewyden aan het voortbrengen van andere zaken, die meer winst zouden afwerpen op de markten van Europa. Om den geringen man hiertoe te bewegen, was niet meer dan een zeer eenvoudige staatkunde noodig. Hy gehoorzaamt zyn hoofden, men had dus slechts deze hoofden te winnen door hun een gedeelte van de winst toetezeggen, en…het gelukte volkomen.


Als men let op de ontzettende massa javasche produkten die in Nederland worden te-koop geveild, kan men zich overtuigen van het doeltreffende dezer staatkunde, al vindt men ze niet edel. Want, mocht iemand vragen of de landbouwer zelf eene met deze uitkomst evenredige belooning geniet, dan moet ik hierop een ontkennend antwoord geven. De Regeering verplicht hem op zyn grond aantekweeken wat haar behaagt, ze straft hem wanneer hy het aldus voortgebrachte verkoopt aan wien het ook zy buiten háár, en zyzelf bepaalt den prys dien ze hem daarvoor uitbetaalt. De kosten op den overvoer naar Europa, door bemiddeling van een bevoorrecht handelslichaam, zyn hoog. De aan de Hoofden toegelegde aanmoedigingsgelden bezwaren daarentegen den inkoopprys, en…daar toch ten-slotte de geheele zaak winst afwerpen moet, kan deze winst niet anders worden gevonden dan door juist zóóveel aan den javaan uittebetalen, dat hy niet sterve van honger, hetgeen de voortbrengende kracht der natie verminderen zou. [ 62 ]


Ook aan de europesche beambten wordt een belooning uitbetaald in evenredigheid met de opbrengst. (18)


Wel wordt dus de arme Javaan voorgezweept door dubbel gezag, wel wordt hy dikwyls afgetrokken van zyn rystvelden, wel is hongersnood vaak ’t gevolg van deze maatregelen, doch…vroolyk wapperen te Batavia, te Samarang, te Soerabaja, te Passaroean, te Bezoeki, te Probolingo, te Patjitan, te Tjilatjap, de vlaggen aan boord der schepen, die beladen worden met de oogsten die Nederland ryk maken.


Hongersnood? Op het ryke vruchtbare gezegende Java, hongersnood? Ja, lezer. Voor weinige jaren zyn geheele distrikten uitgestorven van honger. (19) Moeders boden hun kinderen te-koop voor spyze. Moeders hebben hun kinderen gegeten…


Maar toen heeft zich ’t moederland met die zaak bemoeid. In de raadzalen der volksvertegenwoordiging is men daarover ontevreden geweest, en de toenmalige Landvoogd heeft bevelen moeten geven, dat men de uitbreiding der dusgenaamde europesche-marktprodukten voortaan niet weder zou voortzetten tot hongersnood toe…


Ik ben daar bitter geworden. Wat zoudt ge denken van iemand die zulke zaken kon neerschryven zonder bitterheid?


My blyft over te spreken van de laatste en voornaamste soort der inkomsten van inlandsche hoofden: het willekeurig beschikken over personen en eigendommen hunner onderhoorigen.


Volgens het algemeen begrip in byna geheel Azie, behoort de onderdaan met al wat hy bezit, aan den vorst. Dit is ook op Java het geval, en de afstammelingen of verwanten der vroegere vorsten maken gaarne gebruik van de onkunde der bevolking, die niet recht begrypt dat haar Tommongong of Adhipatti of Pangerang thans een bezoldigd ambtenaar is, [ 63 ]die zyn eigen en hare rechten voor een bepaald inkomen verkocht heeft, en dat dus de schraal beloonde arbeid in koffituin of suikerveld, in de plaats getreden is van de belastingen die vroeger door de heeren des lands van de opgezetenen gevorderd werden. Niets is dus gewoner dan dat honderde huisgezinnen van verren afstand worden opgeroepen om zonder betaling velden te bewerken, die den Regent toebehooren. Niets is gewoner dan het onbetaald verstrekken van levensmiddelen ten-behoeve der hofhouding van den Regent. En wanneer die Regent een gevallig oog mocht slaan op het paard, den buffel, de dochter, de vrouw, van den geringen man, zou men ’t ongehoord vinden, als deze den onvoorwaardelyken afstand van het begeerd voorwerp weigerde.


Er zyn Regenten, die van zoodanige willekeurige beschikkingen een matig gebruik maken, en niet meer van den geringen man vorderen, dan tot het ophouden van hun rang volstrekt noodig is. Anderen gaan iets verder, en geheel-en-al ontbreekt deze onwettigheid nergens. Het is dan ook moeielyk ja onmogelyk, zoodanig misbruik geheel uitteroeien, daar het diep geworteld is in den aard der bevolking zelf die er onder lydt. De Javaan is gul, vooral waar het te doen is om een bewys te geven van gehechtheid aan zyn Hoofd, aan den afstammeling van hen wien zyn vaderen gehoorzaamden. Ja, hy zou meenen te-kort te doen aan den eerbied dien hy aan zyn erfelyken heer verschuldigd is, wanneer hy zonder geschenken diens kratoon betrad. Zulke geschenken zyn dan ook dikwyls van zoo weinig waarde, dat het afwyzen iets vernederends zou in zich sluiten, en vaak is alzoo deze gewoonte eerder te vergelyken met de hulde van een kind dat zyn liefde tot den vader tracht te uiten door ’t aanbieden van een klein geschenk, dan optevatten als schatting aan dwingelandsche willekeur.


Maar…aldus wordt door een lief gebruik, de afschaffing van misbruik belemmerd. [ 64 ]


Indien de aloen-aloen (20) voor de woning van den Regent in verwilderden staat lag, zou de nabywonende bevolking hierover beschaamd wezen, en er ware veel gezags noodig om haar te beletten dat plein van onkruid te reinigen, en het te brengen in een staat die met den rang des Regents overeenstemt. Hiervoor eenige betaling te geven, zou algemeen als een beleediging worden aangemerkt. Maar naast dien aloen-aloen, of elders, liggen Sawah’s die op den ploeg wachten, of op een leiding die het water daarheen moet voeren, dikwyls van mylen ver…deze Sawah’s behooren den Regent. Hy roept, om zyn velden te bewerken of te besproeien, de bevolking van gansche dorpen op, wier eigen Sawah’s evenzeer behoefte hebben aan bearbeiding…ziedaar het misbruik.


Dit is aan de Regeering bekend, en wie de staatsbladen leest, waarin de wetten, instruktien en handleidingen voor de ambtenaren bevat zyn, juicht de menschlievendheid toe, die by het ontwerpen daarvan schynt te hebben voorgezeten. Alom wordt den Europeaan, met gezag in de binnenlanden bekleed, als een zyner duurste verplichtingen op ’t hart gedrukt, de bevolking te beschermen tegen haar eigen onderworpenheid en de hebzucht der Hoofden. En, als ware het niet genoeg, deze verplichting voorteschryven in ’t algemeen, er wordt nog van de adsistent-residenten, by de aanvaarding van ’t bestuur eener afdeeling, een afzonderlyke eed gevorderd, dat zy deze vaderlyke zorg voor de bevolking zullen beschouwen als een eersten plicht.


Dit is voorzeker een schoone roeping. Rechtvaardigheid voortestaan, den geringe te beschermen tegen den machtige, den zwakke te beschutten tegen de overmacht van den sterke, het ooilam van den arme terug te vorderen uit de stallen des vorstelyken roovers…zie, ’t is om ’t hart te doen gloeien van genot, by ’t denkbeeld dat men geroepen is tot iets zóó schoons! En wie in de javasche binnenlanden soms ontevreden moge zyn met standplaats of belooning, hy sla het oog op den verheven plicht die op hem rust, op ’t heerlyk genoegen [ 65 ]dat de vervulling van zulk een plicht met zich brengt, en hy zal geen andere belooning begeeren.


Maar…gemakkelyk is deze plicht niet. Vooreerst hebbe men juist te beoordeelen, waar het gebruik heeft opgehouden om voor misbruik plaats te maken? En…waar het misbruik bestaat, waar inderdaad roof of willekeur gepleegd is, zyn veelal de slachtoffers zelf hieraan medeplichtig, hetzy uit te ver gedreven onderwerping, hetzy uit vrees, hetzy uit wantrouwen op den wil of de macht der persoon die hen beschermen moet. Ieder weet dat de europesche beambte elk oogenblik kan geroepen worden tot een andere betrekking, en dat de Regent, de machtige Regent, dáár blyft. Voorts zyn er zoo véél manieren om zich het eigendom van een arm onnoozel mensch toeteëigenen! Als een mantrie (21) hem zegt dat de Regent zyn paard begeert, met dit gevolg dat het begeerde dier weldra plaats heeft gekregen in de stallen van den Regent, bewyst zulks nog volstrekt niet dat deze niet van voornemen was — o, zeker! — daarvoor een hoogen prys te betalen…te-eeniger-tyd. Als honderden arbeiden op de velden van een Hoofd, zonder daarvoor betaling te ontvangen, volgt hieruit geenszins dat hy dit liet geschieden ten zynen behoeve. Had niet zyn bedoeling kunnen zyn, hun den oogst overtelaten uit de menschlievende berekening dat zyn grond beter gelegen was, vruchtbaarder dan de hunne, en dus hun arbeid milder beloonen zou?


Bovendien, vanwaar haalt de europesche beambte de getuigen die den moed hebben een verklaring te doen tegen hun heer, den gevreesden Regent? En, waagde hy een beschuldiging, zonder die te kunnen bewyzen, waar blyft dan de verhouding van ouder broeder, die in zulk geval zyn jongeren broeder zonder grond zou hebben gekrenkt in zyn eer? Waar blyft de gunst van de Regeering, die hem brood geeft voor dienst, maar hem dat brood opzegt, hem ontslaan zou als onbekwaam, wanneer hy een zoo hooggeplaatst persoon als een Tommongong, Adhipatti of Pangerang had [ 66 ]verdacht of aangeklaagd met ligtvaardigheid?


Neen, neen, gemakkelyk is die plicht niet! Dit blykt reeds hieruit, dat de neiging der inlandsche Hoofden om de grens van ’t geoorloofd beschikken over arbeid en eigendom hunner onderhoorigen te overschryden, overal volmondig erkend wordt…dat alle adsistent-residenten den eed doen die misdadige hebbelykheid te-keer te gaan, en…dat toch slechts zeer zelden een Regent wordt aangeklaagd wegens willekeur of misbruik van gezag.


Er schynt dus wel een byna onoverkomelyke moeielykheid te bestaan, om gevolg te geven aan den eed: «de inlandsche bevolking te beschermen tegen uitzuiging, en knevelary.»