Overleg:Annales

Pagina-inhoud wordt niet ondersteund in andere talen.
Uit Wikisource
Dit is een overzicht van de paragrafen van boek I

11 - 12 - 13 - 16 - 31 - 32


Tiberius speelt de senaat op een hoopje[bewerken]

XI[bewerken]

1. Versae inde ad Tiberium preces. Et ille varie diserebat de magnitudine imperii sua modestia. solam divi Augusti mentem tantae molis capacem: se in partem curarum ab illo vocatum experiendo didicisse quam arduum, quam subiectum fortunae regendi cuncta onus. proinde in civitate tot inlustribus viris subnixa non ad unum omnia deferrent: plures facilius munia rei publicae sociatis laboribus exsecuturos. Daarop begon men Tiberius te bidden. En die begon uit te weiden over de bovenmenselijke impact van de Romeinse invloedssfeer[1] en zijn eigen beperkingen: slechts de geest van de vergoddelijkte Augustus bleek in staat een zo grote opgave te omvatten. Nu was hij door deze laatste wel in het bestuur betrokken geweest, ging hij verder, maar dat had hem geleerd hoe nietsontziend en met de wisselvalligheden van het lot beladen de taak om het geheel te besturen uitviel. Daarom, een staat geschraagd door zoveel voortreffelijke mannen zou best niet alles op de schouders van een enkeling leggen: met een groep kan men des te gemakkelijker[2] de taken uitvoeren die bij het openbare bestuur[3] van de maatschappij komen kijken.
2. Plus in oratione tali dignitatis quam fidei erat; Tiberioque etiam in rebus quas non occuleret, seu natura sive adsuetudine, suspensa semper et obscura verba: tunc vero nitenti ut sensus suos penitus abderet, in incertum et ambiguum magis implicabantur. Woorden om trots op te zijn, die echter weinig houvast boden[4]. Tiberius drukte zich immers, zelfs wanneer hij best open kaart kon spelen, altijd met innuendos en omzwachteld uit - hetzij uit karakter hetzij uit gewoonte -, slechts echt gedijend zodra hij zijn bedoelingen volledig in het ongewisse kon laten, en ze meer in het onbestemde en in ambiguïteit kon wikkelen[5].
3. At patres, quibus unus metus si intellegere viderentur, in questus lacrimas vota effundi; ad deos, ad effigiem Augusti, ad genua ipsius o manus tendere, cum proferri libellum recitarique iussit. De senatoren echter vreesden slechts dat aan de oppervlakte zou komen dat ze begrepen waar het om ging[6]. Zij barstten los in geweeklaag, tranen, geloftes; naar de goden, naar het beeld van Augustus, naar de knieën van hemzelf om strekten zij de handen uit. Dan beval hij een boekje[7] naar voor te brengen en voor te lezen.
4. Opes publicae continebantur, quantum civium sociorumque in armis, quot classes, regna, provinciae, tributa aut vectigalia, et necessitates ac largitiones. Quae cuncta sua manu perscripserat Augustus addideratque consilium coercendi intra terminos imperii, incertum metu an per invidiam. Het staatsvermogen werd erin vermeld, hoeveel van de burgers en de bondgenoten onder de wapens, met hoevelen de vloten, de koninkrijken, de provincies, de directe of indirecte belastingen, en de noodzakelijke uitgaven en zelfs de giften waren. Augustus had dit geheel met eigen hand neergeschreven en had de raad van het binnen de perken houden van de grenzen van het rijk toegevoegd, misschien wel uit vrees of misschien omwille van afgunst.

XII[bewerken]

1. Inter quae senatu ad infimas obtestationes procumbente, dixit forte Tiberius se ut non toti rei publicae parem, ita quaecumque pars sibi mandaretur eius tutelam suscepturum. Terwijl de senaat op zijn buik ging met futiele aanzoeken, liet Tiberius zich warempel[8] ontvallen dat als hij dan al niet opgewassen was tegen het volledige staatsbestel, dan zou hij toch bereid zijn om het even welk deel[9] dat hem daar van toegewezen werd onder zijn hoede te nemen.
2. Tum Asinius Gallus "interrogo" inquit, "Caesar, quam partem rei publicae mandari tibi velis." perculsus inprovisa interrogatione paulum reticuit: dein collecto animo respondit nequaquam decorum pudori suo legere aliquid aut evitare ex eo cui in universum excusari mallet. Daarop zei Asinius Gallus, "Mag ik u vragen, Caesar, welk deel van de staatszaken u bij voorkeur toegewezen zou krijgen?" Deze onverwachte vraag sloeg hem even met verstomming; dan, nadat hij zijn tegenwoordigheid van geest herwonnen had, antwoordde hij dat zijn eergevoel hem niet toeliet om het even wat te verkiezen of af te wijzen uit datgene waarvan hij bij voorkeur geheel en al verschoond zou blijven.
3. Rursum Gallus (etenim vultu offensionem coniectaverat) non idcirco interrogatum ait, ut divideret quae separari nequirent sed ut sua confessione argueretur unum esse rei publicae corpus atque unius animo regendum. Addidit laudem de Augusto Tiberiumque ipsum victoriarum suarum quaeque in toga per tot annos egregie fecisset admonuit. Omgekeerd verzekert Gallus (immers had hij ook door de gelaatsuitdrukking de belediging vermoed) niet om die reden het te hebben gevraagd opdat hij zou scheiden wat niet zou kunnen gescheiden worden, maar opdat hij zijn bekentenis zou weerleggen dat de staatszaken één lichaam vormen en die daarbij door één geest gericht beheerd moet worden. Hij heeft een verheerlijking toegevoegd over Augustus en Tiberius en deze herinnerd aan zijn overwinningen, het voortreffelijke dat hij in toga door alle jaren heen zou hebben gedaan.
4. Nec ideo iram eius lenivit, pridem invisus, tamquam ducta in matrimonium Vipsania M. Agrippae filia, quae quondam Tiberii uxor filerat, plus quam civilia agitaret Pollionisque Asinii patris foreciam retineret. Daarom heeft hij diens woede niet kunnen milderen, sinds lang gehaat, als hij Vipsania, Marcus Agrippa's dochter, die ooit Tiberius echtgenote was geweest, in het huwelijk leidde, verrichtte hij iets dat het burgerlijke oversteeg en hij had de eigenzinnigheid van zijn vader Asinius Pollio.

====XIII====

1 Na dit heeft Lucius Arruntius, niet veel verschillend van Gallus' uitlating, evenzo misnoegen opgewekt, hoewel er bij Tiberius geen enkele oude woede tegen Arruntius was; maar rijk, gevat, voortreffelijke manieren en dergelijke publieke faam, was hij verdacht.
2 Immers5) bij de laatste gesprekken had Augustus, toen hij zou behandelen wie, (eens) de eerste plaats verworven, ervoor is opgewassen maar ze zou afwijzen, of niet ertegen opgewassen is maar ze wil, of6) toch in staat zou zijn en het zou wensen, gezegd dat Marcus Lepidus7) geschikt was maar afsloeg, Gallus Asinius verlangend en onbeduidend, Lucius Arruntius niet onwaardig en, indien de zaak zich voordeed, het zal wagen.
3 Over de eerste is men het eens, in plaats van Arruntius wordt een zekere Gnaius Piso overgeleverd; en allen behalve Lepidus zijn spoedig daarop door Tiberius' ophopende verwijten in het nauw gebracht8).
4 Bovendien hebben Quintus Haterius en Mamercus Scaurus de achterdochtige9) geest beledigd10). Haterius toen hij gezegd zou hebben: "Hoelang aan één stuk zal u verduurd hebben, Caesar, dat er geen hoofd11) voor de staatszaken aanwezig is?" Scaurus omdat hij had gezegd hoop te hebben dat de smeekbeden van de senaat niet te vergeefs zijn omdat hij niet op basis van zijn tribunica potestas bij de senaatsvoorstellen zou zijn tussen gekomen. Tegen Haterius is hij logischerwijs uitgevaren; Scaurus, tegen wie hij onverzoenlijk was, liet hij stilzwijgend voorbijgaan12).
5 En het geweeklaag van allen, het verwijt van enkelen beu, is hij geleidelijk van mening veranderd, hij zou niet toegeven dat het imperium door hem wordt opgenomen, maar hij zou ophouden om het te bestrijden en te worden gesmeekt.
6 Hij volhardt tegenover Haterius, terwijl hij, voor de zaak om vergeving komen vragen, het Palatium zou hebben betreden en tevens naar de knieën van de wandelende Tiberius vloog, haast door soldaten afgemaakt, aangezien Tiberius ofwel door 't lot, ofwel door de belemmerde val, voorovergevallen was. En toch is de beproeving van dergelijk persoon niet verminderd, totdat Haterius zou pleiten bij Augusta en zou door smeekbeden beschermd worden door haar zorgen.

Ondertussen aan de buitengrenzen van het rijk[bewerken]

Pannonië[bewerken]

====XVI====

1 Zo was de stand van zaken in de stad, toen opruiing de geest van verzet bij de Pannonische legioenen heeft aangetast, door niet één enkel nieuwe reden, tenzij dat de verandering van princeps het verlof was voor opschuddingen en de hoop op buit bij oorlog voorhield.
2 De zomerkwartieren werden bezet door samen drie legioenen, onder landvoogd Iunius Blaesus was, die, over de dood van Augustus en de aanvang van Tiberius’ regering vernemend, wegens openbare rouw of vreugde de gebruikelijke klusjes had gestaakt. Dit is de oorzaak waarom de soldaten losbandig zijn, muiten, het oor lenen aan slechte mensen en hun praatjes, en dan ook verlangen naar weelde en nietsdoen, discipline en karweitjes versmaden.
3 In het kamp was een zekere Percennius, die lange tijd aanvoerder van applausmeesters bij het theater geweest was, daarna gewoon soldaat, scherpe tong en in staat een vergadering in beroering te brengen door wat hij opgestoken had van de lessen van de toneelspelers. Door hun onervaren en onzekere geesten over de toestand van posities na Augustus brachten de een na de andere tot nachtelijke vergaderingen, of, door een kentering in de loop van de nacht terwijl de meest rechtschapene zich verstrooiden, verenigden juist de kwaadaardigste zich.

Germanië[bewerken]

====XXXI====

1 Ongeveer in dezelfde dagen braken er om dezelfde reden onlusten uit onder de Germaanse legioenen, hoe meer, des te gewelddadiger ze waren, en er was grote hoop dat het zou gebeuren dat Germanicus Caesar de andere zijn imperium niet zou kunnen dulden en hij het bevel gaf om met zijn gehele legioenen te zullen optrekken.
2 Twee geoefende legers waren bij de oever van de Rijn: wiens naam superior was stond onder bevel van de legaat Gaius Silius, voor het inferior droeg Aulus Caecina zorg voor. Het opperbevel was in de handen van Germanicus, die toen moet worden gevonden in beslag genomen door de census in Gallia.
3 Maar diegene die geleid werden door Silius, zagen met onzekere geest naar de voorspoed van anderen hun muiterij. Plots zijn de soldaten van het inferior leger vervallen in woede, waarvan de brandhaard ontstak in het eenentwintigste en het vijfde. En dit trok ook het eerste en zelfs het twintigste legioen mee: want, in hetzelfde zomerkamp aan de grens van de Ubii zijnd, hadden ook zij vrije tijd of lichte taken.
4 Dus de velen die uit Rome afkomstig waren – onlangs was er nog een lichting van leger in de stad geweest -, toen ze het einde van Augustus hoorden, gaven zich over aan losbandigheid, verdroegen geen taken meer. Dit vervulde de ruwe geesten van enkelen: de tijd was gekomen om de veteranen op een vruchtbaar pensioen te sturen, de jongemannen meer soldij te geven. Ze eisten allen een vermindering van taken en zouden wraak nemen op de centurio’s om hun wreedheid.
5 Er was niet zo één, zoals Percennius tussen de Pannonische legioenen, noch waren het de angstige geruchten die rekening houden met de andere sterkere legers, onder de soldaten, maar wel de vele monden en stemmen van opruiing: zij hadden de Romeinse staat in handen, door hún overwinningen werd het rijk vergroot, hún cognomen namen de bevelhebbers aan.

====XXXII====

1 Geen gezant kwam hen tegemoet: immers had waanzin de meeste standvastigheid ontnomen. Plotseling stormden ze buiten zich zelf met getrokken zwaarden op de centurio’s af: zij waren de oudste en voornaamste oorzaak van woede bij de soldaten. Ze verminkten de neergeworpenen met zwepen, telkens zestig voor elk, om het aantal van de centurio’s te evenaren; vervolgens rukten ze hen uiteen en verscheurden hen en ze wierpen de eerder ontzielde delen over de wal of in de brede en diepe Rijn.
2 Septimius, hoewel hij gevlucht zou zijn en zich voor de voeten van Caecina geworpen zou hebben, zou na zo zeer aandringen naar het leger gezonden worden. Cassius Chaerea, die zich later door de moord op Gaius Caesar bij het nageslacht gedenkwaardig maakte, toen nog jong en strijdlustig van geest, ging tussen hen instaan en baande zich met het zwaard een waag door het leger.
3 Uiteindelijk kon geen enkel onderbevelhebber, noch kampprefect het zijne behouden. De nachtwachten en wachtposten bepaalden als er andere wegen waren, hoe ze te gebruiken en te verdelen. Dit is voor wie de geesten van de soldaten kan beoordelen een belangrijk aanwijzing voor grote en onverzoenlijke onlusten, want niet de bezieling van verschillenden of weinigen, maar tezamen ontstaken, tezamen zouden doven, zo gelijkmatig en standvast dat men voor een leider zou vrezen.

Verantwoording vertaling[bewerken]

Kritische editie: Tacitus, Annales: I-III, ed. trad. P. Wuilleumier corr. J. Hellegouar'ch (Collection des Universités de France), Parijs, 19903.

  1. ^  "magnitudo imperii" kan in verschillende richtingen vertaald worden: Tacitus bedoelt waarschijnlijk enige dubbelzinnigheid in de woorden van Tiberius te leggen (zie verder). De meest voor de hand liggende vertaling van "magnitudo imperii" lijkt nogal met-de-voeten-op-de-grond "de uitgestrektheid van het (Romeinse) rijk". Nochtans heeft imperium in het Latijn ook een andere betekenis: imperium kan de persoonlijke administratieve macht van de hoogste functionarissen in het Romeinse rijk betekenen: de grootheid van dit imperium werd uitgedrukt in het aantal lictoren en andere staatsiefiguren die men toegewezen kreeg, als een soort ceremoniële "lijfwacht" bij officiële aangelegenheden. Natuurlijk had Augustus allen overtroffen wat zijn persoonlijk "imperium" betreft. "Magnitudo imperii" zou dus ook vertaald kunnen worden door de verhevenheid van het ambt (onderverstaan: "van Keizer te zijn", zonder dit Keizerlijke ambt bij name te noemen). De vertaling poogt gelijkaardige dubbele bodems te leggen, zonder dat dit in het Nederlands evenwel even gemakkelijk valt.
  2. ^  Subtiel brengt Tiberius de verschillende pogingen van het einde van de Republiek in herinnering om "met een groep" het Romeinse rijk te besturen, bijvoorbeeld de triumviraten, die alle mislukkingen waren - in de hoop dat de senatoren de hint oppakken (zoals Tacitus in de volgende paragraaf zegt, bedoeld om "indrukwekkend" te zijn, maar geenszins bedoeld om te "overtuigen") - Hierbij moet echter wel in rekening worden gehouden dat er mogelijk de suggestie was dat één man zou ondersteund worden door een geheel van voortreffelijke mannen die hem bijstonden in de staatszaken. Immers, dit was de manier waarop Augustus zelf het had aangepakt door zich te omringen met goede helpers. Bovendien wordt dit eerste voorstel van Tiberius door o.a. Woodman en Alston gezien als een aanzet tot Tiberius' werkelijke doel: machtsdeling (dus niet machtsverdeling, een concept dat verder uitgewerkt is bij Dio Cassius). Vergelijk ook met "mixed government" à la Polybius, opgenomen door Cicero in zijn De re publica, maar door Cicero niet herkend in de naar macht strevende Octavianus; Cicero was natuurlijk al lang dood vóór Octavianus Augustus werd. Een "sleutelplaats" om van Tacitus te weten hoe hij hier over denkt, namelijk dat hij zich weinig bekommert om abstracte bespiegelingen over de ideale staatsvorm, maar vooral geïnteresseerd is in de machtsverhoudingen zoals die zich voordeden op het terrein is bijvoorbeeld Ann. IV.32-33, vooral de aanhef van IV.33. Tacitus geeft enkel weer wat er is, zij het met kanttekeningen. In zekere zin klaagt hij ook de senaat meer aan dan Tiberius. De senatoren lijken geen comprimis te willen (of kunnen) sluiten met Tiberius. Zoals Suetonius het verwoordt: (SUET., Tib. 24. 1.) Aut agat aut desistat ("Leidt (ons) of zie er van af"). Ook te zien in functie van de tijd waarin Tacitus leeft: De Julisch-Claudische dynastie was niet in schoonheid geëindigd en logischerwijze was dus alles aan deze dynastie slecht (de keizers onder wie Tacitus gewerkt heeft waren immers diegenen die deze dynastie ten val hadden gebracht). Tacitus kon dus ook weer niet te positief doen over deze dynastie. Hierbij moet opgemerkt worden dat hij - in tegenstelling tot de Historiae - in de Annales niets meer zegt over de vrijheid van spreken die er heerste (sommigen zien dit als een teken dat Hadrianus al aan de macht was toen Tacitus de Annales begon te schrijven, maar het kan natuurlijk zijn dat het beeld van Traianus ook aan het tanen was). Zie o.a. ook de voetnoten bij Germanicus over de mogelijke rol die Tiberius zou kunnen hebben gewenst voor Germanicus en Drusus (die op het moment van de machtswissel na het overlijden van Augustus echter nog te jong waren, en zichzelf nog moesten bewijzen door overwinningen in de provincies, vooraleer echt aan de macht te kunnen deelnemen).
  3. ^  Vertaling van "res publica": deze Latijnse uitdrukking kan niet altijd door republiek vertaald worden. Toch bedoelt Tiberius (of: Tacitus) hier waarschijnlijk toch een zijdelingse allusie op de republikeinse staatsvorm, die Tiberius naar de vorm hoog wou houden. De haast magische connotatie die dat woord voor de Romeinse senatoren moet gehad hebben (zie "dignitas" in de daarop volgende zin) valt te vergelijken met de magische connotatie die de term "openbaarheid van bestuur" in de mond van vroeg 21ste-eeuwse politici krijgt (althans in België). De zijdelingse allusie naar de res publica werd in de vertaling hier weergegeven door een zijdelingse allusie naar openbaar(heid van) bestuur.
  4. ^  Zie ook A.J. Woodman, Tacitus Reviewed, Oxford, 1998, p. 47. en dīgnitās (8) en fidēs1 (1) in Woordenboek Latijn/Nederlands.
  5. ^  Vergelijk Machiavelli, die in Hoofdstuk XVIII van De Heerser volgende raad aan kandidaat-vorsten meegeeft: "Noodzakelijk is het evenwel de vossenaard goed te kunnen kleuren en meesterlijk te kunnen simuleren en dissimuleren" (vertaling J. F. Otten, ISBN 9060547160). Er is evenwel twijfel of Machiavelli dit deel van de Annales gelezen kon hebben vooraleer hij De Heerser schreef.
  6. ^  A.J. Woodman, Tacitus Reviewed, Oxford, 1998, p. 48.
  7. ^  Of het hier letterlijk om de Res Gestae divi Augusti gaat, het enige geschrift van Augustus dat ons uit de oudheid rest, dan wel om èèn van de andere testamentaire documenten die over Augustus vermeld worden, is niet ondubbelzinnig vast te stellen. De inhoud die Tacitus over dit "boekje" vermeldt stemt in grote lijnen alleszins overeen met de Res Gestae. Zie Lacus Curtius website voor een Latijnse/Griekse/Engelse versie van de Res Gestae
  8. ^  fortĕ kan zowel bij toeval, toevallig, als juist, soms betekenen. Door A.J. Woodman (Tacitus Reviewed, Oxford, 1998) wordt er gekozen voor bij toeval, toevallig, omdat het de verandering in Tiberius' houding weergeeft. Deze stelling gaat er van uit dat Tiberius oorspronkelijk van plan was te abdiceren, maar nu een compromisvoorstel doet; dan wel dat Tiberius eerst geen "houvast" gaf door zijn geïdealiseerde redevoering, en dat nu - in een verraderlijk spel - wel schijnt te doen. Warempel" als Nederlandse vertaling heeft iets van beide betekenissen.
  9. ^  Cf. Cassius Dio, LVII 2.4 (zie ook P. Schrömbges, Zu den angeblichen Reichsteilungsplänen des Tiberius (Dio 57, 2, 4 F.), in Rheinischen Museum 135 (1992), pp. 298 - 307.).
5) quippe (1) is vaak ironisch gebruikt (zie Woordenboek Latijn/Nederlands; zie ook E. O'Gorman, Irony and misreading in the Annals of Tacitus, Cambridge, 2000.).
6) Zie ivm. de keuze voor aut...,vel... ipv. aut...,aut... Tacitus, Annales: I-VI, comm. F.R.D. Goodyear, Cambridge, 1972, pp. 185 - 187.
7) Ivm. de keuze voor Marcus (M.) ipv. de wijziging in Manius (M'.) zie Tacitus, Annales: I-VI, comm. F.R.D. Goodyear, Cambridge, 1972, p. 187.
8) Zie voor de discussie over Tac., Ann. I 13. 2 - 3. Tacitus, Annales: I-VI, comm. F.R.D. Goodyear, Cambridge, 1972, pp. 181 - 184; Tiberius' aandeel in deze aanklachten wordt echter door Tacitus geminimaliseerd in het vervolg (o.a. voor Lucius Arruntius: Tac., Ann. VI 47.) (zie ook Tacitus, Historiae : IV-V, ed. trad. C.H. Moore; Annales: I-III, ed. trad. J. Jackson (The Loeb Classical Library), Londen, 1931 (= 1998), p. 269, n. 1.).
9) suspicacem is een zeer zeldzaam woord, dat echter bij Tacitus het alledaagse suspiciosus vervangt dat we nergens in zijn werken vinden (zie Tacitus, Annales: I-VI, comm. F.R.D. Goodyear, Cambridge, 1972, p. 188.).
10) Inf. Perf. act. poëtische 3de pers. mv. van perstingere ([10]), hier in een andere betekenis dan bij Cicero.
11) Tacitus, Annales: I-VI, comm. F.R.D. Goodyear, Cambridge, 1972, p. 188.
12) Dwz. hij berispte Mamercus Scaurus niet, omdat hij het de moeite niet vond om hem van repliek te dienen (zie ook Tacitus, Annales: I-VI, comm. F.R.D. Goodyear, Cambridge, 1972, pp. 188 - 189.).