Pagina:Cramer, HW - Kunstreis dl 1.djvu/21

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Als kind zich onafgebroken met de tekenstift onledig houdende, onder leiding van de heeren dubois, daiwaille, en later aan de Koninklijke Akademie te Antwerpen verbonden, vatte hij het penseel daarbij op, onder het opzigt van den beroemden professor van bree, die zijn geheele leven den kunst en zijnen leerlingen wijdde; den man, die voor zonneopgang zijn palet rangschikte, en woekerende met den tijd, weinige oogenblikken te zijner verpoozing van den dag afzonderde, dien hij grootendeels in zijnen atelier of aan de akademie doorbragt met nuttigen lessen te geven. Bemind en geacht zijnde, wedijverden zijne leerlingen, als het ware, hem steeds nabij te zijn en vergaten dan ook nooit het uur der gegeven wordende lessen. De leermeester had ook zijne lievelingen; men bevroedt het; welk mensch heeft die niet. Mijn zoon behoorde tot dezelve; het was een vader en vriend, dien hij raadpleegde. Met toenemend kunstgevoel slaagde hij dan ook zoo verre in het vervaardigen zijner alhier ten toon gestelde eersteling, dat hij waagde dit schilderijtje (voorstellende adriaan brouwer in de gevangenis) onze geëerbiedigde Koningin, als beschermster der kunst, aan te bieden.

Eene vereerende missive, dato 28 December 1826, vermeld weinige dagen later reeds, dat het H.M. behaagd had, dit schilderstukje goedgunstig aan te nemen, met vermelding van 's Konings besluit, dat den jeugdigen schilder ter verdere voortzetting zij-