Pagina:In de sneeuw.djvu/8

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
6

En tegen tienen, als nòch de Amerikaansche revolvers, nòch de buitensporigheid van Parijs hun langer den slaap kon verdrijven, dan dankten zij God met een oprecht gemoed, dat zij niet veroordeeld waren te leven onder zulke — verworpelingen, maar behoorden tot de uitverkorenen in het gelukkige land, met zijne gezellige hoekjes van den haard.

Inmiddels viel de sneeuw dicht en zwaar in den langen, kouden winternacht: de lichten werden het een na het ander uitgebluscht. De vensters die het laatst zichtbaar bleven in het dal — tot over elven — waren die van den predikant en den burgemeester. Deze waakten, werkten, dachten voor de anderen.

Maar 's morgens waren de boeren het eerst ten bedde uit, om den weg te effenen voor de post. Zij moest, wat er ook gebeurde, het dal kunnen bereiken, al was ze evenzeer de brengster van goede als van kwade tijdingen. De courant der hoofdstad, met gifstof bezwangerd, die het land langzamerhand zou doordringen, kon niet worden ontbeerd.

Slechte tijden — slechte menschen; onrust der geesten en oproer tegen God; verderfelijke