Pagina:Noodlot.djvu/106

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
105

wist. Want ik voel het, dat het er is! Ik voel het, hier, in me, om me, overal!

Woest greep hij hare polsen, overspannen van woede, omdat zij zijne verzekering verwierp, gekrenkt in den hoogmoed op zijne deugden van eerlijkheid en waarheid, en blind voor de diepte van haar gesuggereerd mystiek wantrouwen.

— Je gelooft me niet, verdomd, je gelooft me niet! siste hij.

Ten tweeden male, mishaagde, kwetste haar zijn toon. En de twee openbaringen hunner temperamenten, met hunne passies en ziekelijkheden, bonsden tegen elkander in.

— Wel nu dan! Neen! gilde zij en zij wrong zich zoo ruw rukkend uit zijn forschen klem, dat hare tengere polsgewrichten kraakten. Nu weet je het dan: ik vertrouw je niet, daar. Je verbergt me iets en er is iets, er is iets met die vrouw. Ik voel dat, en wat ik voel is mij niet mogelijk te loochenen! Dat mensch, dat je heeft durven aanspreken, ze is in mijne verbeelding vastgegroeid: ik voel haar naast me, ik ruik haar en ik voel het zoo intens, zóo intens, dat er nog iets is tusschen jou en haar, dat ik het je durf zeggen: je liegt, je liegt, je liegt om haar, en mij bedrieg je, daar!

Met een, uit zijne borst opbrieschend, stemgeknars, met gebalde vuisten liep hij op haar toe en werktuigelijk deinsde zij achteruit. Maar hij greep haar weêr, nu hare polsen zoo vast omkluisterend in zijne sterke handen, dat zij zijne kracht in haar vleesch tot op haar gebeente voelde indringen:

— Oh! brulde hij. Je hebt geen hart, je hebt