Pagina:Noodlot.djvu/129

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
128

gevoelen — geheel en al onverschillig was geworden. O, de bohemien-vrijheid van zijn zwervend scharrelaarsleven in Amerika, dat losse, dat ongegeneerde, nu zijn vestjeszak vol geld, dan niets, totaal niets! Hij had er heimwee naar: het geleek hem een benijdenswaardig leven van onbezorgde bandeloosheid, bij zijn tegenwoordig bestaan van rijk suffen en laagheid. Wat was hij veranderd! Vroeger was hij alleen maar los van conventie geweest, zonder veel nadenkens, en nu... zijne ziel was verfijnd geworden, en ploeterde toch in de grofste vuiligheid. En waarom? Om iets te behouden, dat geen waarde meer voor hem had. Geen waarde meer?! Maar waarom dan zich niet los te scheuren uit zijne eigen netten, weg te gaan, alleen, in armoede; een enkel woord te schrijven aan Frank en Eve om ze weêr tot elkaâr te brengen? Hij had immers vrijheid dat te doen?

Hij dacht er over na en glimlachte toen, het iets onmogelijks vindend en toch niet inziende, waarin het onmogelijke er van lag. Maar het wàs onmogelijk, het wàs iets wat niet volbracht kon worden. Het was iets onlogisch', iets vol duistere moeielijkheden, iets dat nooit gebeuren kon, om geheimzinnige noodlotsredenen, die hij wel niet inzag, maar toch onloochenbaar voelde...

Zoo mijmerde hij, alleen, dien avond, toen Annie, de meid-huishoudster, hem zeggen kwam, dat er iemand was, om hem te spreken.

— Wie dat dan?

Zij wist het niet en hij ging in het spreekkamertje en vond den lakei van Sir Archibald, met zijn