Pagina:Noodlot.djvu/132

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
131

— Ja morgen. Morgen avond vast. En ga nu weg, in Godsnaam, ga weg...

Hij duwde zijn demon dringend de deur uit, het belovende: morgen, morgen avond. Toen zocht hij Annie op, in een hevig verlangen te weten of zij den lakei van Sir Archibald kende.

— Wie was die man? vroeg hij haar brutaal, als een speler, die eene hooge troef op een gevaarlijk oogenblik uitspeelt.

Zij wist het echter niet en was verbaasd, dat meneer hem niet kende. Had hij meneer lastig gevallen?

— Ja, een bedelaar, zoo een fatsoenlijke bedelaar. Hij zag er toch zoo netjes uit, als een heer.

— Wees voortaan wat voorzichtiger, sprak Bertie en laat niet iedereen binnen...

—————

XVIII.


Dien avond bleef hij wachten tot Frank zoû thuis komen. In zijne eenzaamheid snikte hij, uren, uren lang, snikte hij heftig, bang, dat Annie en haar man het hooren zouden, in het licht gebouwde villa-tje, zijn snikken opkroppend, tot eene nijpende hersenpijn zijn hoofd scheen te zullen doen uiteen barsten, als een bom. Hij snikte in eene ontzachlijke rampzaligheid en zijn gesnik doorschokte zijn geheele lichaam als met een rythme van smart. O, hoe kon hij daaruit komen, uit dien poel? Zich doodmaken? waarom nog te leven in zulke ellende? En om en om zag hij naar een wapen. En zijne handen sloten zich als eene