Pagina:Noodlot.djvu/134

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
133

Hij had zich eenige oude schulden herinnerd, die hij toch betalen wilde, voor zij weg zouden gaan. Het speet hem zoo: hij maakte zoo een misbruik van Franks goedheid. Kon Frank hem ook geld geven...

— Beste jongen, ik heb alles precies uitgerekend. Ik heb net wat we noodig hebben om naar Buenos Ayres te komen. Hoeveel moet je hebben? Hij had honderd pond noodig.

— Honderd pond?! Maar kereltje, ik weet heusch niet waar ik ze van daan moet halen. Heb je ze bepaald noodig? Kan je het niet uitstellen? Of kan ik niet een cheque voor je teekenen?

Neen, hij moest ze in handen hebben, in handen.

— Nu... wacht dan... misschien weet ik er wel wat op... ja, ja, ik zal er wel wat op weten. Morgen zal ik wel eens zien...

— Morgen ochtend?

— Heb je ze dan noodig? Nou goed, hoor, ik zal wel eens zien, maar ga nu naar bed, want ik heb slaap: we hebben gefuifd. Morgen zal ik je wel helpen, Ik laat je in allen geval niet in den steek, dat is natuurlijk. Maar je bent een lastige jongen, hoor, dat ben je! Verleden hadt je ook al dertig pond noodig en toen nog eens dertig pond!

Een oogenblik bleef Bertie staan, eene donkere schim tegen het stille schijnsel der lamp. Toen trad hij nader en hij viel voor Franks bed neêr en legde zijn hoofd op het dek en snikte, snikte.

— Zeg, ben je dol? Ben je gek geworden? Bertie! Wat overkomt je?

Neen, hij was niet gek, maar hij had zoo een verdriet; dat hij zoo een misbruik maakte van