Pagina:Noodlot.djvu/143

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
142

hevige trilling, eene koorts. Sidderend stond hij op, zijn gelaat zeer wit, zijne beenen wankelend. De angst had hem eensklaps geheel overheerscht en zweette op zijn voorhoofd uit in groote druppels.

— O God! dacht hij. Het leven is verschrikkelijk. lk heb het verschrikkelijk gemaakt. Het leven is ijzingwekkend. Ik ben bang. Wat zal ik doen; Wegloopen... Ach neen, ik zal maar wachten. Kan het me dan iets schelen? Neen, niets! Niets, Niets! Daar waren ze beiden, zij, en de vader... Ik ben wel bang. O, als het komen moet, God, o God, laat het dan maar gauw komen...

Toen werd het hem alsof zijne oogen zich vergist hadden en ze het niet waren geweest. Onmogelijk! Maar toch wist hij, dat ze het wèl waren geweest. De angst tokkelde hem steeds in zijne borst, gelijkmatig, met hooge hartslagen. En hij verwonderde zich nu zeer, dat hij nog oogen voor het scheepje van die jongens had kunnen hebben, terwijl daar beneden Eve liep met Sir Archibald. Zoû het niet omkantelen? zoo had hij ervan gedacht, van dat scheepje.


—————


III.


Er sleepten zich twee weken vol heet geschroeide zomerdagen voort, dat hij wachtte, steeds te moê, de minste poging te doen Frank over te halen heen te gaan van hier. Misschien had het hem slechts een enkel woord gekost. Maar hij