Pagina:Noodlot.djvu/159

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
158

Met zijne liefste innigheid omhelsde hij haar, vast, vast.

— Je bent dus weêr van mij? vroeg hij.

Zij sloeg heur armen om zijn hals en kuste zijn mond, zijne oogen, geheel zijn gelaat.

— Ja, antwoordde ze. Ik ben weêr van jou... Doe met me, wat je wilt...

— Tot straks! sprak hij.

Toen ging hij. Alleen gebleven, zag zij huiverend om zich heen, als zocht ze naar iets waarvoor ze vreesde. Ze was zeer bang voor zichzelve en voor Frank, vooral voor Frank. In eene seconde rees haar angst tot eene onduldbare ontzetting. In den corridor hoorde zij haar vader aankomen: ze herkende zijn slependen tred. Het was haar onmogelijk Sir Archibald thans te zien; zij greep een regenmantel, wikkelde er zich haastig in, trok den capuchon over heur hoofd en ijlde weg...

Buiten stortregende het.




VI.


Frank vond Bertie thuis. En Bertie zag het aanstonds, dat het was gekomen, zag het aan Franks vertrokken gelaat, hoorde het aan den schorren klank zijner stem. En tegelijk voelde hij, dat de verslapte veeren zijner wilskracht zich wilden spannen, in wanhoop, ter verdediging en dat zij niet konden.

— Bertie, begon Frank. Ik moet je spreken, ik moet je iets vragen.