Pagina:Noodlot.djvu/160

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
159

Bertie zweeg. Zijne beenen trilden en hij bleef zitten, in een ruimen rieten stoel, roerloos.

— Ik heb daar straks Eve ontmoet, ging Frank voort, en ik ben met haar naar haar vader geweest. Sir Archibald vertelde me, dat ze hier al een paar weken waren...

Bertie bleef zwijgen, op hem starende met zijne zwarte oogen, en het zwarte diamant er van werd vuil troebel van angst. Voor hem bleef Frank staan en hij streek nu met zijne hand over het voorhoofd, verward... Hij had eerst logisch een verhaal en daarna, kalmweg, eene vraag willen doen, maar iets wat hij niet had kunnen beschrijven, ergerde hem inde matte poesenhouding van Bertie, ergerde hem voor het eerst in al den tijd, dien zij elkander kenden. Het ergerde hem, dat Bertie daar half liggen bleef, kwijnend bevallig, zijne mooie hand afhangende op de leuning van den stoel, en hij zag niet, dat die houding op dit oogenblik eene pose was om eene, al te overmeesterende, aandoening te verhelen. En zijn wensch om logisch te verhalen en te vragen versmolt eensklaps in die ergernis en liet het hevig verlangen opsuizen spoedig te weten, spoedig...

— Hoor eens, Bertie. Je weet wel die brieven, die ik vroeger in Londen geschreven heb... Eve vertelde me, dat ze achter zijn gehouden door William, hun knecht... Weet jij daar ook iets van?

Bertie zweeg, maar zijn oog hing steeds aan Frank en de troebele blik er van smeekte.

— Niemand wist iets van het bestaan van die brieven af, dan jij... Kan jij dus ook vermoeden welk belang William er bij had ze te verduisteren?