Pagina:Noodlot.djvu/162

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

161

Toen stond Bertie wankelend op en hij snikte, snikte luid.

- Omdat... omdat... ik weet het niet, ik kan het niet zeggen, het is te vreeselijk!

Maar Frank greep hem bij de schouders, schudde hem en heesch brulde hij:

- Vervloekte fielt, wil je het nou zeggen, waarom? Wil je het nou zeggen, waarom? Of moet ik het je uit je lijf trappen? Waarom? Zeg je het haast?

- Omdat... omdat... snikte Bertie, wringend zijne witte handen.

- Zeg het, voor den dag er meê, zeg het...

- Omdat ik bij je woû blijven, en omdàt ik niet bij je kon blijven als je trouwde... Ik hield van je en... en...

- Spreek op, je hieldt van me en toen...

- En je was zoo goed voor me, je gaf me alles, ik zag er tegen op, weêr te zwoegen met het leven; ik had het zoo heerlijk bij je. Frank, Frank, hoor naar me, laat me even uitspreken, voor je iets zegt, voor je boos wordt; laat het me je verklaren, veroordeel me niet, voor je weet... O God, het was gemeen van me, dat ik dat alles deed, maar laat het me je nu eerst zeggen en word er nog niet boos om, Frank, vóor dat je alles weet, àlles... Frank, zie me zooals ik ben, ik ben zooals ik ben, ik kan het niet helpen, dat ik zoo ben, ik zoû gaarne anders willen zijn... En ik heb gehandeld, zooals ik handelen moest, ik kon er niets aan doen, ik werd er toe gedwongen, door machten buiten me. O Frank, ik was zoo zwak, zoo moê en ik rustte bij je uit en, o je