Pagina:Noodlot.djvu/171

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
170

van haar los, geheel, en wilde heengaan, zijne hand reeds op den deurknop.

— Frank, Frank! schreeuwde zij, want ze zag, dat hij haar verlaten wilde.

— Cht! fluisterde hij vreemd, met den vinger op den mond. Blijf hier. Blijf bij hem waken. Ik kom terug...

En hij ging. Ze wilde hem volgen, zich vastklemmen áan hem in een angst van ontzetting, maar hij sloot reeds de deur achter zich en hare trillende beenen vermochten zich nauwelijks te verzetten. Huiverend zag zij naar het lijk. Het lag daar steeds, met zijn opgezwollen, verbrijzeld, paars masker, vaal akelig in den valschen namiddagschijn, die schuins door het gordijn van regen binnen neêrzeefde. Heur adem hijgde benauwd in hare keel, zij snakte naar lucht, wilde het venster openrukken, daar zij er dichter bij was dan bij de deur...

Maar zij vermocht het niet, want buiten, door het bewasemde glas der ruiten heen, zag zij de tragische lucht, vol voortdrijvende, zwartgrauwe wolkengebergten en zag zij den regen, met rechte zondvloedstralen neêrklateren, en zag zij de zee, somber en dreigend als een naderend gevaar van woedend schuimwater, schemeren door het floers van stortregen heen...

Molde! Molde! stamelde zij in eene ontzetting, die haar ijskoud maakte. De lucht van Molde! Het fjord van Molde! Toen ik het voor het eerst gevoeld heb!...! O God, help, help...

En zij stortte neêr op den grond, flauw.