Pagina:Noodlot.djvu/179

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

178

des morgens, stil als steeds, aan het lunch, en na het lunch bleven zij alleen, als steeds... Vroeger waren die uren nog zoet gevuld met de, ondanks haar zelve steeds een weinig nerveuze, illuzie van Eve; zij hadden samen veel gesproken, zelfs gelezen met elkaâr... Maar in den laatsten tijd hadden minuten zich aan minuten kunnen schakelen, zonder dat ze iets deden dan stil naast elkaar zitten op een groote bank, hand in hand, turende voor zich uit. En er kwam dan een oogenblik, dat zij elkaar zelfs niet meer zoo konden vasthouden, het niet meer durfden. De schim van Bertie, met zijn violet, bloedend wanhoopsmasker, gleed tusschen hen in; zij lieten elkaâr los, en zij dachten beiden aan den doode. Het werd Eve of zij medeplichtig was aan den moord. Werd het donker, dan overviel hun zulk een onduldbare angst, dat het hun werd of zij stikken zouden: zij wierpen het venster open en zij stonden lang, lang in de kille lucht, turende in het duisterende park van Kensington, om te bekoelen . . . Zwaar angstig hoorde zij in Franks borst zijn adem rijzen en dalen... En zij werd bang voor hem, trots hare liefde. Hij had toch een moord begaan, hij had dat kunnen doen in zijne drift! O, als hij haar ook eens, in zijne drift...! Maar zij, ze zoû zich verdedigen met de kracht van wanhoop, zich blijven vastklemmen aan het leven. Had zij ook niet kracht in zich gevoeld een moord... God, neen, zij toch niet... Ze was zoo bang... En ze had hem toch zoo lief, ze aanbad hem en spoedig zoû ze zijn vrouw zijn! Maar ze was wel bang...

Die Zondagen waren geen liefelijke dagen meer,