Pagina:Noodlot.djvu/184

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
183

kwam in haar; zij zag alles wat er gebeurd was, weêrschitteren als in kristal.

— Hoor, Frank, sprak ze, met eene stem vol frischheid. Blijf daar zoo liggen en luister naar me, luister goed. Ik wil bij je blijven, en we zullen gelukkig zijn. Ik voel dat. Hoor Frank. Wat is er gebeurd, dat wij ongelukkig zouden zijn? Niets. Ik herhaal het je: niets. Laten wij niet ons eigen leven vergooien. Eens heb ik aan je getwijfeld, je hebt me vergeven. Dat is uit. Je hebt gezien, dat Bertie een schurk was, en je hebt hem doodgemaakt. Dat is uit. Dat kan me alles niet meer schelen. Ik wil om dat alles niet meer denken. Het bestaat niet meer voor me. En let wel op, Frank, bezie het goed, dat is alles, àlles, alles, wat er gebeurd is. Er is niets méer gebeurd. Het is niet veel. En we zijn beiden jong en gezond, we zijn niet oud. Daarom zeg ik het je, dat we het kunnen: een nieuw leven met elkaar beginnen, ergens anders, ver van Londen. Een nieuw leven, Frank, een nieuw leven... Ik hoû van je, Frank, je bent mijn alles, mijn afgod, mijn man, mijn kind, mijn lief groot kind...

Zij omhelsde zijn hoofd hartstochtelijk, hem knellend aan haar tenger lichaam, in extaze, lichttintelingen in haar oog, bloed tintelend onder de azalea’s harer wang. Maar hij zag smartelijk tot haar op:

— Je bent een engel, Eve, je bent een engel. Maar ik mag je niet behouden. Want hoor nu eens naar mij:... dat is het juist...

— Wat is het juist?

— Dat is het juist... Dat Bertie géen schurk