Pagina:Noodlot.djvu/185

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
184

was. Dat hij alleen maar een mensch, een zeer zwak mensch was. Dat is het juist. Hoor naar mij, Eve, laat mij nu uitspreken. Ik heb veel gedacht, daar, op Scheveningen, in de duinen, je weet wel. Ik heb nagedacht over wat ik me herinnerde, dat hij in dat laatste oogenblik me tegenwierp, om zich te verdedigen en langzamerhand zijn al zijne woorden in me herleefd en heb ik gevoeld, dat hij gelijk had.

— Dat hij gelijk had! O, Frank, ik weet niet, wat hij zei om zich te verdedigen, maar moet nu, nu nòg, Bertie’s invloed ons kunnen scheiden! riep zij, bitter van wanhoop, uit.

— Neen, dat is het niet! weerde hij af. Verwar het niet. Het is niet Bertie's invloed, die ons scheidt, maar mijne schuld.

— Jouw schuld!

— Mijne schuld, die telkens en telkens me herinnert aan wat ik gedaan heb, zoodat ik niets vergeten kan en het nooit vergeten zal... Want luister nu eens. Hij had gelijk in zijne laatste woorden. Hij was een zwak mensch, zei hij, geslingerd door het leven, zonder wilskracht. Hij had geen wilskracht, zei hij. Was het zijne schuld, dat hij er geen had? Hij verachtte zichzelven, dat hij die gemeene dingen gedaan had, met die brieven. Maar hij had niet anders gekund. Nu, ik vergeef het hem, dat hij zwak was, want hij kon niet anders, en we zijn allemaal zwak: ik ben het ook.

— Maar jij zoû nooit zoo iets doen, met die brieven! kreet Eve.

— Omdat ik misschien anders ben, maar ik ben toch ook zwak. Ik ben zwak, als ik driftig ben.