Pagina:Noodlot.djvu/189

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

188

een hoogen toon, als van kristal, dat springt. En voor hij had kunnen opstaan, omhelsde zij hem weer, vast, geheel in hare armen, drukte zij hem neer in de kussens der bank.

— Laat het, lispelde zij glimlachend. Het is gebroken. Ik heb het voor je gebroken. Zeg me, waarom droeg je dat bij je?

— Het is niet wat je denkt! verdedigde hij zich nog.

— Het is wel. Waarom droeg je het bij je?

Hij zweeg een pooze. Toen, zich overgevend in hare omhelzing:

— Om in te nemen... als het uit tusschen ons was geweest, van avond, bijvoorbeeld.

— En nu zal je het dus niet meer doen?

— Misschien... ik kan een ander fleschje zien te koopen, lachte hij somber.

— En waarom moet het uit tusschen ons zijn?

Hij werd eensklaps ernstig, zonder spot meer over dood of leven.

— Om jou, mijn engel. Om jouw geluk. Ik bid je, láat het uit zijn. Laat me je niet langer ongelukkig hoeven te maken. Jij kan nog gelukkig worden. Maar ik, ik voel, dat ik alles in mij mis om gelukkig te zijn en geluk put men alleen uit zichzelven.

— En je gelooft, dat ik je nu van me zoû laten weggaan, nadat je me zoo even gezegd hebt, wat je dan zoû doen, des avonds?

— Neem het dan zoo niet op, dat het zoû zijn om jouw verlies. Ik liep al lang met dat ding in mijn zak. Ik dacht dikwijls het te doen, maar dan dacht ik aan jou en dan was ik er te zwak toe, want ik weet, dat je van me houdt, o te veel!