Pagina:Noodlot.djvu/44

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

43

tot op de huid en koud tot op het gebeente. Eve was, na een warm souper, door papa naar bed verbannen en zij zaten met hun drieën, Sir Archibald, Frank en Bertie in het salon, waar nog enkele gasten, mistroostig over het slechte weêr, zich verveelden met eene illustratie of een album. De oude heer deed een flinken dut in een gemakkelijken stoel en Frank keek aandachtig naar de rechte stralen van den regen, die als een eindeloos gordijn van dikke stalen kralen op het fjord afkletterden; Bertie nipte aan een warmen grog en bekeek zijne verlakte muiltjes.

— En heb je me niet gemist op de wandeling? vroeg hij aan Frank, met een glimlach, om toch de vervelende stilte in het salon te verbreken.

Frank zag hem verwonderd aan, als wakende uit een droom, en oprecht lachend sprak hij kort:

— Neen....

Bertie bleef hem aanturen; maar hij, hij had den blik reeds afgewend, verloren in zijne aandacht op het kletteren van den regen en eindelijk nam Bertie zijn open boek weêr op en poogde te lezen. Maar de letters liepen dronken voor zijne oogen, en zijne gehoorzenuwen trilden nog onaangenaam onder den weêrklank van dat enkele korte, verwonderde woord, dat Frank in de stilte van het vertrek had doen vallen als een plomp stuk lood; het hinderde hem, dat Frank geen aandacht meer aan hem wijdde.

Frank bleef uitstaren naar de bergen, nauwlijks zichtbaar achter het neêrkletsend regengordijn, en hij zag den terugtocht van Moldehoï opnieuw voor zich: den dalenden weg met hooge, druipende