Pagina:Noodlot.djvu/59

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

58

het was haar een lief raadsel en als zij er aan dacht, met haar glimlach en hare vochte oogen, verlangde zij alleen hem in hare armen te omhelzen, haar Frank...

En zij verheerlijkte hem niet, zij dacht niet meer aan platonische tweelingzielen en hemelsche zielsverrukkingen; zij nam hem aan, zooals hij was, mensch en man, en omdat hij zoo was, aanbad ze hem, kalm en rustig in die aanbidding. En ze wist, dat al werd het romaneske in haar ook later niet meer voldaan — zooals het nu voldaan werd door hare zusterlijke vriendschap voor Bertie — zij er niet om zoû treuren, in hare volle liefde voor Frank. Maar omdàt op dit oogenblik geheel haar wezen voldaan werd, was zij geheel en al tevreden en voelde zij die zonnige lichtheid in zich en om zich, die men geluk mag noemen.

Zoo was het haar ook nu, terwijl zij die platen zag met Bertie, en Frank daar zat te praten met haar vader. Haar lieve man daar, haar broêr hier! Zoo was het goed; nooit zoû ze iets anders verlangen dan zoo in hare liefde en in hare vriendschap gelukkig te zijn. Glimlachend zag zij op Bertie neêr, beschermend en medelijden, en toch met een tikje kleinachtig en spot om zijne tengere, jongensachtige gestalte, zijne witte handen en brillanten ring, zijne smalle voeten in verlakte schoentjes, nauwelijks iets grooter dan de hare; wat was hij toch een net, klein mannetje, altijd onberispelijk in zijn uiterlijk en zijne manieren, en dan met dat waas van weemoed over geheel zijn wezen!

Raad gevend omtrent een ameubelement en