Pagina:Noodlot.djvu/63

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

62

ik dan met Bertie? Heb ik iets gedaan, dat niet goed was? Of... zeg, Frank, ben je zoo verschikkelijk jaloersch?

Hij trok haar vast tegen zich aan, kuste haar en hij mompelde:

— Ja... ja... ik ben jaloersch...

— Maar op Bertie, je besten vriend, waarmeê je samen woont! Op dien ben je toch niet jaloersch!

— Ja... jawel... op hem...

Zij lachte eensklaps helder en meêgesleept door haar eigen lach, schaterde zij het uit, steeds op zijne knie, met haar hoofd op zijn schouder.

— Op Bertie! lachte zij. Hoe is het mogelijk! O, o, op Bertie ! Maar ik beschouw hem zoo als een aardig jongetje, bijna als een meisje... Hij is zoo klein en hij heeft zulke mooie handjes! O, o! Ben je jaloersch op Bertie?!

— Lach zoo niet! mompelde hij, zijne wenkbrauwen fronsend; waarlijk, ik meen het, je bent zoo intiem met hem....

— Ja, dat kan wel zijn, maar toch... toch...

Zij begon weer te lachen, ze vond hem allervermakelijkst en tevens had ze er hem zeer lief voor, dat hij zoo mopperde en zoo jaloersch was.

— Gekke jongen! lachte zij en hare vingers speelden met zijne blonde, goudschitterende snor. Wat ben je dwaas, o wat ben je toch dwaas!

— Maar beloof je me... hernam hij.

— O zeker, als ik je daarmeê gerust stel... Ik zal meer op een afstand zijn... Maar het zal me wel een heele moeite kosten, want ik ben