Pagina:Noodlot.djvu/74

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

73

— Scheiden? Waarom, waar ga je dan naar toe?

— Ach, dat weet ik niet, beste meid. Ik blijf, tot je getrouwd bent en dan ga ik weg: hier en daar zwerven, heel alleen... Zal je nu en dan eens aan me denken?

— Maar Bertie, waarom blijf je dan niet in Londen?

Hij zag haar aan. Eerst had hij gesproken zonder te weten, waarop hij doelde, zich latende slingeren door het toeval. Maar nu, met dien blik, dien zij beantwoordde, ontvonkte het in hem, in eens, als een klein duivelsch vlammetje. Hij wist het nu, waarop hij doelde, hij overwoog nu ook zijne woorden, als was ieder woord een korreltje goud; hij gevoelde zich zeer helder worden, zeer logisch en kalm, zonder de angstige, vage ontroering van zoo-even... En hij sprak zeer langzaam, met die treurige, klanklooze stem, als van een zieke:

— In Londen! Neen Eve, hier kan ik niet blijven.

— Waarom niet?

— Dat kan ik niet, lieve meid... Dat kàn ik niet... heusch niet, onmogelijk.

En het gehuichel van zijn blik, het geteem van zijne stem, de comedie zijner troostelooze treurigheid druppelden, als een ontzenuwend vocht, een vermoeden in haar: het vermoeden, dat hij niet in Londen kon blijven, om haar, omdat hij haar zien zoû als de vrouw van Frank. Het was als eene suggestie: hij deed het haar vermoeden door de stille wanhoop, die van hem uitstraalde.

Maar hare gedachte verzette er zich tegen: