Pagina:Noodlot.djvu/9

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
8

En in zijne verbazing, zag hij, door het stuiven der sneeuw heen, een vizioen verrijzen uit zijne jeugd, een helder tafereel van jongensvriendschap, iets jongs en warms....

— Misschien niet zoo heel toevallig! antwoordde de vreemde, wiens stem bij den klank van dien verkleinnaam „Bertie” iets vaster klonk; ik wist, dat u hier woont en ik ben al driemaal aan uwe deur geweest, maar u was niet thuis. De juffrouw zei, dat u van avond toch thuis zoû komen, en daarom ben ik zoo vrij geweest hier op u te wachten....

De stem verloor weêr alle vastheid en werd smeekend, als van een bedelaar.

— Moest je me zoo dringend spreken? vroeg Frank verbaasd.

— Ja.... ik wou.... of u me misschien helpen kon.... ik ken hier niemand....

— Waar woon je?

— Nergens; ik ben van morgen vroeg hier aangekomen en ik heb.... ik heb geen geld....

En hij kromp, huiverend van het staan in de koude tijdens dit korte gesprek, zich bijna smeekend samen, als een hond, die bang is.

— Ga maar met me meê, sprak Frank, vol verbazing, medelijden, vol van de warme herinneringen zijner jongensjaren. Kom van nacht maar bij me.

— O ja, graag! klonk het antwoord, haastig en bevend, als bevreesd voor het terugnemen dier goddelijke woorden.

Zij gingen samen een paar passen voort; toen haalde Frank den sleutel uit zijn zak — den sleutel