Pagina:Noodlot.djvu/93

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

92

ziet haar nu wel niet meer, uit eerbied voor mij, maar toch denkt hij en spreekt hij over haar met je,.. en daarom is hij stil en somber als hij hier is... Is het zoo?

— Ach, God, ik weet het niet! steunde hij met een zacht ongeduld. Wat weet ik?

— Maar waarom doet hij dan of hij van mij houdt, waarom heeft hij me gevraagd? Omdat hij een oogenblik, in Noorwegen, heeft gedacht, dat hij buiten haar kon? Omdat hij een nieuw leven wilde beginnen en nu niet meer kan?

Hij sloeg zijn handen in elkaâr.

— O, God, Eve, schei uit, schei uit! Ik weet het niet, zeg ik je, ik weét hèt nièt, daar, daar, daar...

Hij zonk met een zucht van uitputting in zijn stoel terug. Zij bleef zwijgen, en de tranen vloeiden haar als een regen uit de oogen, onophoudelijk.




XI.


En ze dacht, in hare groote smart, dat ze zeer slim en knap was geweest en dat ze het goed — o God, te goed! — geraden had, terwijl zij integendeel, zoo argeloos als een kind, onder het onbegrijpelijk magnetisme van zijn blik insluimerde als onder eene hypnoze, en slechts woorden uitte, die hij haar wilde doen uiten.

Zij voelde daar niets van: zij bleef hem zwak, lief, lijdend zien, als haar broederlijke vriend, die vreesde haar leed te doen, die de waarheid wilde verbergen om maar niet te kwetsen, en die niet sluw genoeg was òm die waarheid te verbergen,