Pagina:Noodlot.djvu/95

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

94

gespeeld. En hij verwonderde zich over het bevrozen gelaat zijner dochter, over hare matte stem, vol ingehouden smart.

— Ben je niet wel, kind?

— O ja, ik ben heel wel... Maar ik woû u iets vragen. Ik woû u vragen of u eens met Frank wilt spreken.

— Met Frank?

— Ja, met Frank. Verleden toen wij uit het Lyceum kwamen...

En zij vertelde het hem, steeds stijfrecht op haren stoel, steeds met dien vreemden blik, die matte stem; zij vertelde hem van de blonde vrouw, van hare twijfelingen, van haar wantrouwen. Het was slecht in haar, dat zij Frank wantrouwde, maar zij kon er niets aan doen. Zij had ook Bertie als een getuige willen aanhalen, maar Bertie had toch nooit iets bepaalds gezegd; ze wist dus niet hoe ze hem brengen zoû in haar verhaal en zweeg dus over hem.

Sir Archibald hoorde haar ontsteld aan; hij had nooit vermoed, dat er zoo iets in zijne dochter omging; hij had gemeend, dat alles zonneklaar in hare ziel was!

— En... wat dan? vroeg hij aarzelend.

— En nu wilde ik, dat u met Frank sprak. Dat u hem ronduit vraagt of hij nog die vrouw, die toch in zijn vroeger leven eene plaats heeft gehad, liefheeft, of hij haar niet vergeten kan. Of hij daarom zoo stil en zoo somber is, als hij hier is. Laat hij openhartig met u spreken. Ik hoor liever mijn vonnis, dan in dien twijfel voort te leven. En misschien verklaart hij u alles zoo, dat het goed