Pagina:Vergif.djvu/7

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
9

zijn om 's avonds, als het donker was, over den muur te klimmen.

Twee hadden er een compagnieschap aangegaan over een groote kaart van Europa, waarop zij zeilden met scheepjes van splinters, die zij onder van de bank trokken. Er stond een drommelsche Zuidwester in het Kanaal zoodat beiden—de "Freia" en de "Hoop van het Huisgezin"—boven Schotland moesten gaan. Maar beneden bij Gibraltar lag er een ander op den loer met een lang gehalveerd potlood dat hij in den inktkoker gedoopt had; dat moest een Algerijnsch zeeroover voorstellen.

"Meer steden—meer steden!"

"Nàmur", zei Tolleiv plotseling.

De halve klasse keek verbaasd om en één jongen van op een na de achterste bank was zelfs zóó indelikaat, dat hij zijn hoofd heelemaal onder den lessenaar van Tolleiv stak om te zien of hij een aardrijkskundeboek op zijn knieën had.

"Namùr—niet Nàmur," zei de adjunct kort en keek in het boek vóór zich; "neen, dat komt nog niet. Er zijn—laat eens kijken—er zijn nog drie steden vóór dat die komt die je daar noemde; welke drie steden zijn dat? nu!—welke drie steden zijn dat?"

Maar Tolleiv was nu aan het eind van zijn weten; hij verzonk in een stompe hoofdig-