Pagina:Vergif.djvu/9

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
11

Dat stoorde den adjunct: „Wat was dat?"

„Een rat", werd er dadelijk geantwoord. Maar toen nu de welbekende rat van Marius van den grond werd opgenomen, barstte de heele klasse in lachen uit; want Marius was een erkend meester in het maken van ratten;—vooral van een soort met ooren.

Maar de adjunct werd boos: „foei, Marius!—ben je daar weer aan den gang met die malle ratten; ik dacht dat je nu toch welhaast dergelijke kinderstreken ontwassen waart."

Marius kreeg zijn zakdoek terug en begon flauwtjes de knoopen los te maken; maar toch moest hij meer dan eens een lach smoren; hij had het zoo heel mal gevonden toen Abraham de rat gooide.

De adjunct zag naar de klok; het uur spoedde ten einde; hij legde zijn geliefde veeren pennen weg, blies den katheder schoon, knipte het mes dicht en greep het boek.

„Nu, Tolleiv! je weet niets, je weet nooit iets.—Jij dan maar, Reinert! Kun je me steden in België opnoemen, behalve Brussel?—Namur is ook genoemd—nu, meer steden,—meer steden! Jij ook niet?—Neen, natuurlijk; jelui bent allemaal van 't zelfde allooi daar achteraan. Jij dan Sörensen! meer steden in België behalve Brussel—nu?—zoo!"