Troonrede 1980

Uit Wikisource

Troonrede van 1980

Auteur Minister-president Dries van Agt en ministers
Genre(s) Troonrede
Brontaal Nederlands
Datering 16 september 1980
Bron Troonredes.nl
Auteursrecht Publiek domein
Logo Wikipedia
Logo Wikipedia
Meer over Troonrede van 1980 op Wikipedia

Op dinsdag 16 september, Prinsjesdag 1980, sprak Hare Majesteit de Koningin de onderstaande troonrede uit. Dit was de eerste keer dat Beatrix der Nederlanden de troonrede uitsprak.

Troonrede[bewerken]

Leden van de Staten-Generaal,

„Onder een economisch ongunstig gesternte hervat U vandaag Uw werkzaamheid”, zo sprak mijn Moeder tot U bij de opening van het vorige parlementaire jaar. Helaas is er thans nog meer reden zulk een uitspraak te doen.

In het voorbije jaar heeft opnieuw een golf van prijsstijgingen voor olie en andere energiedragers, de wereld overspoeld. Die stijgingen werken door in de prijzen van andere invoergoederen. De wereldhandel hapert. Alom in Europa neemt de werkloosheid toe, versnelt de inflatie en verslechtert de betalingsbalans.

Economische groei heeft ons land ook voor het komende jaar niet of nauwelijks te verwachten. Financiële armslag om de economie op te stuwen hebben we niet. Nederland komt klem te zitten. Aan de ene kant geen werkelijke toeneming meer van de nationale middelen, aan de andere kant aldoor oplopende aanspraken op die middelen, zowel voor collectieve als voor particuliere uitgaven. Het is onmogelijk al die wensen in te willigen. Tenzij we de noodsprong zouden maken naar een nog groter financieringstekort. Maar dat zou ertoe leiden dat de staat gaandeweg zoveel rente opzijn schulden moet betalen dat wezenlijke overheidstaken niet meer kunnen worden uitgevoerd. Bovendien zou het rijk dan, pogend het hoge tekort te financieren, de rentestand opdrijven, dus het investeren in bedrijven en woningen verder bemoeilijken, tot schade vooral van de werkgelegenheid. Het financieringstekort moet veeleer worden verminderd en daarop is de ontwerpbegroting dan ook gericht.

Hoe moeten de beschikbare middelen worden verdeeld tussen de collectieve en de particuliere sector en vervolgens binnen elke van die sectoren? Met de vragen die hieruit voortvloeien heeft de regering geworsteld.

Het beslag dat de overheid en de sociale voorzieningen, waaronder de gezondheidszorg, leggen op het nationaal inkomen is sinds 1950 meer dan verdubbeld. In de jaren zeventig zijn de kosten van die voorzieningen zeer sterk gestegen. Een voortzetting van die ontwikkeling in de jaren tachtig zou onze economie ontwrichten.

Daarom heeft het kabinet onlangs de Sociaal-Economische Raad gevraagd advies uit te brengen over een aantal besparingen, bij elkaar ten bedrage van ruim 800 miljoen gulden in 1981; dit is ongeveer één procent van het totaal van de jaarlijkse uitgaven voor sociale zekerheid. De regering wil, ook nu, geen afbreuk doen aan ons stelsel van sociale zekerheid. Maar dat stelsel is slechts te handhaven bij een doelmatig beheer en op voorwaarde dat het alleen werkt voor degenen voor wie het is bedoeld. Het mag er niet toe leiden dat mensen die kunnen werken wegblijven van de arbeidsmarkt.

Besparingen op de rijksbegroting heeft de regering, in het bijzonder met het oog op de werkgelegenheid, meer gezocht in de salarissen dan in de materiële overheidsbestedingen. Op één punt worden die bestedingen zelfs tot boven de meerjarenramingen verhoogd en wel ten behoeve van de woningbouw. De neergang van de bouwnijverheid is een voorwerp van grote zorg, zowel uit een oogpunt van volkshuisvesting als van werkgelegenheid. Daarom is ook voor het komend jaar het programma voor de bouw van woningwetwoningen met bijna tien duizend opgevoerd. Ook voor het verbeteren van woningwetwoningen zijn meer middelen vrij gemaakt. Een degelijke volkshuisvesting kan overigens op den duur niet verzekerd worden door subsidies uit de staatskas. De burgers zullen bereid moeten zijn een groter aandeel van hun inkomsten te besteden aan het wonen. Gedurende een reeks van jaren zijn de huren achtergebleven bij de bouwkosten. Het is in het belang van de woningbouw de daardoor ontstane toestand weer gezond te maken.

In de particuliere sector gaat het vooral om de hoogte van het inkomenspeil. Allereerst omdat de loonkosten in belangrijke mate medebepalend zijn voor de produktiekosten van de bedrijven en daarmee voor hun concurrentiepositie. Veel ondernemingen, ook in het midden– en kleinbedrijf, kunnen het hoofd niet of nauwelijks meer boven water houden, laat staan dat zij nog bij machte zouden zijn investeringen tot vervanging of uitbreiding te doen. Elke sluiting of inkrimping toe te schrijven aan de hoogte van de loonkosten zou overigens onjuist zijn. Het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid over de plaats en de toekomst van onze industrie toont dat aan. Daaruit spreekt ook de noodzaak vormen van nijverheid die niet levensvatbaar meer zijn prijs te geven en nieuwe activiteiten te ontplooien, mede met behulp van toegepast wetenschappelijk onderzoek.

De hoogte van de lonen is niet alléén van belang voor de particuliere bedrijvigheid en dus voor de werkgelegenheid daar. Wanneer werknemers en werkgevers afspraken maken over het inkomen uit arbeid in het bedrijfsleven, nemen zij beslissingen die vér reikende gevolgen hebben voor de rijksbegroting en ook voor de toepassing van het stelsel van sociale zekerheid. Zestig procent van de uitgaven op de rijksbegroting staat immers in rechtstreeks verband met de lonen in de particuliere sector. Voorts is er de koppeling met de sociale uitkeringen. Daarom heeft een tekort aan matiging in de particuliere sector ook daarbuiten ingrijpende gevoigen. Het kabinet doet dan ook een klemmend beroep op de werknemers en de werkgevers een uiterste matiging te betrachten. Wordt dit beroep beantwoord, dan hoeft de overheid minder sociale premies en belastingen te heffen. Verder komt er dan in de rijksbegroting meer ruimte voor de strijd tegen de werkloosheid. In de noodzakelijke matiging zullen allen moeten delen, maar wel naar de maat van hun draagkracht. Dit zijn de intenties waarmee het kabinet in de komende weken in gesprek wil treden met de Stichting van de Arbeid.

Al krijgt ook Nederland zijn deel te verwerken van de economische teruggang die tal van landen treft, wij zijn in de wereld nog steeds een welvarende natie. Deze positie te behouden is niet alleen in ons eigen belang, maar ook in dat van de landen waarop wij onze ontwikkelingshulp richten. Als wij onze betalingsbalans weten te herstellen kunnen wij onze leningen en schenkingen aan landen van de derde wereld handhaven. Het is onze plicht de ontwikkelingssamenwerking ook in een voor ons moeilijker tijd vol te houden. De regering blijft in de Verenigde Naties, in de Europese Gemeenschap en waar het maar dienstig is de noodklok luiden voor de honderden miljoenen die zelfs nog het allernodigste ontberen. Hierbij gaat het niet alleen om het ter beschikking stellen van geld of goederen, maar vooral om het herzien, ondanks alle weerstand daartegen, van de economische orde in de wereld. Het rapport van de Commissie Brandt mag niet veronachtzaamd worden.

Van grote betekenis voor de toekomstige verhoudingen binnen het Koninkrijk is het dat zo spoedig mogelijk een conferentie zal worden belegd, naar aanleiding van het rapport van de Koninkrijkswerkgroep, over nieuwe vormen van samenwerking tussen Nederland, de Nederlandse Antillen en de eilanden van de Nederlandse Antillen.

Binnenkort wordt Nederland voorzitter van de Europese Ministerraad. De Gemeenschap maakt een periode van tegenspoed door. Dat mag geen ontmoediging oproepen maar moet de gezamenlijke inspanning juist verhevigen. In de Europese Gemeenschap zullen wij op 1 januari a.s. Griekenland verwelkomen als tiende lid-Staat. Dat zal overigens het probleem verscherpen dat er binnen de kring van de verbondenen verschillen in welvaart bestaan die de integratie belemmeren.

Ook binnen de grenzen van ons eigen land zijn er te grote verschillen in welvaart en welzijn. Een uiteenzetting van het in de komende jaren te voeren regionaal beleid zal het kabinet U binnenkort aanbieden.

Een toenemende zorg wordt het aan degenen die behoren tot culturele minderheden huisvesting te verschaffen en werk, geschikt onderwijs en aangepaste welzijnsvoorzieningen. U zult wetsvoorstellen ontvangen om de weg te effenen voor het geven van onderwijs aan deze mensen ook in hun eigen taal en met inachtneming van hun eigen cultuur. De aanwezigheid in ons midden van een groter aantal inwoners dan ooit tevoren met een ons vreemde cultuur stelt ons voor de opgave te tonen dat wij zelf de verdraagzaamheid bezitten voor het ontbreken waarvan we andere landen gekapitteld hebben.

Aan verdraagzaamheid en onderling respect mankeert het in onze samenleving, niet alleen in de verstandhouding met mensen die van elders zijn gekomen. Daarbij komt dat soms ter discussie wordt gesteld in hoever men zich heeft te gedragen naar voorschriften en beslissingen die tot stand zijn gekomen volgens de regels van onze democratie. Onze democratische rechtsstaat kan een stootje velen. Maar wil hij levenskrachtig blijven, dan is tweeërlei nodig. De wet moet haar gezag mede ontlenen aan haar inhoud, aan een herkenbare afweging van de verschillende belangen. Anderzijds moet ieder zich schikken in de uitkomsten van democratische besluitvorming. Dat uitspraken van de rechter worden geëerbiedigd is voor onze rechtsstaat wezenlijk.

Hoeveel onzekerheid toekomststudies ook in zich bergen, een aantal ontwikkelingen tekent zich voor de jaren tachtig duidelijk af. Daartoe behoort dat het kunnen beschikken over en omgaan met informatie in snel toenemende mate aan betekenis wint. Dat zal in de samenieving grote gevolgen krijgen. Welk beleid het kabinet op dit gebied denkt te voeren wordt U dezer dagen in een nota uiteengezet.

Een geheel andersoortige, maar evenzeer belangrijke ontwikkeling die zich voltrekt betreft de maatschappelijke positie van de vrouw. Veel is er op dit gebied al verbeterd, maar voltooid is de emancipatie nog niet. De laatste hand wordt gelegd aan een voorontwerp van wet tegen achterstelling op grond van geslacht; het zal spoedig openbaar worden gemaakt.

Van het geven van een opsomming van alle belangrijke voorstellen die in het parlementaire jaar van regeringswege zullen worden gedaan, in wetsvorm of anderszins, ziet de regering in deze Troonrede af. Zij volstaat ermee nog slechts melding te maken van twee grootse projekten van wetgeving. Het ene is de algehele herziening van de Grondwet die haar voltooiing nadert. Het andere is de schepping van een nieuw Burgerlijk Wetboek. Het omvangrijkste deel daarvan, het vermogensrecht, bereikt in dit zittingsjaar de fase van de indiening van wetsontwerpen tot invoering.

Een volledig beeld van het te voeren beleid geven U het ontwerp van de rijksbegroting en de toelichtingen daarop. Die beschrijven nader hoe de regering zich wil kwijten van haar taken ter behartiging van het weizijn van allen die ons land bewonen. Daarbij gaat het onder meer om een zorgvuldige inrichting van ons land, om de vernieuwing van steden, om de zorg voor een ordelijk en veilig verkeer, om de bevordering van een lonende land– en tuinbouw. Het gaat ook om de zorg voor een zo zuiver mogelijk milieu. De eeuwen door hebben mensen met vlijt en vernuft de aarde bewerkt en haar aanzien veranderd. Met dezelfde vindingrijkheid en toewijding moeten wij nu de door ons zelf gemaakte milieuproblemen de baas kunnen worden.

Nederland heeft het voorrecht een vrij land te zijn. Die vrijheid te verzekeren is ons een prijs waard. In het Atlantisch bondgenootschap blijft ons land een passende bijdrage leveren aan het behoud van vrede en veiligbeid in de wereld. Samen met de bondgenoten moeten de inspanningen, gericht op evenwichtige wapenbeheersing en ontwapening, worden voortgezet.

Leden van de Staten-Generaal,

In het jaar dat voor U ligt moeten ingrijpende beslissingen worden genomen en pijnlijke keuzen gemaakt om te bewerkstelligen dat Nederland zijn economische problemen te boven komt. Wij kunnen het tij keren, mits het besef van saamhorigheid sterker blijkt dan de gerichtheid op eigenbelang, mits onverschilligheid wijkt voor verantwoordelijkheidszin. Het Nederlandse volk heeft eerder getoond op zijn best te zijn wanneer het echt moeilijk wordt. Dat zal het, vertrouwt de regering, opnieuw bewijzen.

Van U als volksvertegenwoordigers zal veel toewijding en werkkracht worden gevraagd. U mag erop vertrouwen dat velen U wijsheid toewensen en om zegen voor U bidden.

Hiermee verklaar ik de zitting der Staten-Generaal geopend.