Aardige sprookjes/23

Uit Wikisource
22 Aardige sprookjes door Onbekend

23. De oorlog tusschen de kikvorschen en de muizen

24

[ 46 ] In den tijd, dat de dieren nog spreken konden, regeerde in ’t kikvorschenrijk koning Blaaskaak. Toen het zomer was gaf deze koning eens een groot feest. Prachtig aangekleed ging men in grooten optocht naar het feestterrein. Voorop ging koning Blaaskaak met zijne gemalin Hoepsa en zijne kinderen.
 Eerst opende de koning het feest met een mooie redevoering en toen begonnen de verschillende wedstrijden. In ’t riet zaten de beroemdste zangers en zongen om het mooist, de andere feestvierenden voerden den muggendans uit. Terwijl allen druk aan ’t feestvieren waren, kwam op eens een kleine kikvorschjongen aanhollen, die hijgende vertelde, dat uit het naburige bosch vijf vreemde kleine mannetjes waren aangekomen, die aan den oever van’t meer zaten, en zoo vreeselijk dronken, om bang te worden, dat ze al het water van het meer zouden leegdrinken.
 Terstond liet koning Blaaskaak zijn generaal Groenrok roepen en gaf hem bevel met tien soldaten naar de mannetjes te gaan. Waren het vijanden, dan moest hij ze gevangen nemen, maar waren het vrienden, dan moest hij ze als gasten uitnoodigen aan ’t hof te komen. Zoo vlug als de wind werd dit bevel ten uitvoer gebracht.
 De mannetjes schrikten hevig, toen ze op eens door de tien kikvorsch-soldaten omsingeld werden. Maar toen de kikvorschen vernamen, dat ze met vreedzame bedoelingen kwamen, noodigden ze hen beleefd uit, deel te nemen aan de feestelijkheden. Hierop antwoordde de voornaamste van de vreemdelingen: „Heel graag neem ik uwe uitnoodiging aan, zeg daarom aan uw koning, dat ik — Snoepgraag, de muizenprins — met veel genoegen komen zal.“
 Begeleid door de kikvorsch-soldaten kwamen de muizen heel deftig aanstappen en groetten met hun staarten, alsof het degens waren. Zoodra de muizenprins koning Blaaskaak zag, zwaaide hij met zijn hoed en riep: „Leve koning Blaaskaak!“
 Dit beviel den koning, en hij vroeg den muizenprins, of deze hem een en ander van zijn land en zijn familie won vertellen.
 „Ik ben,“ begon deze nu te verhalen, „de jongste zoon van koning Knagelijn. De hoofdstad van ons land heet Muizelina, en ligt aan den anderen kant van het bosch. Velen van ons volk zijn echter door onze vijanden gedood, door de katten, de uilen en de vossen.“
 „Ook wij,“ viel koning Blaaskaak hem in de rede, „zijn te water en te land niet zeker voor de visschen, de slangen en de ooievaars. Maar laten we aan die treurige dingen niet meer denken. We zullen naar mijn kasteel gaan, dat aan den overkant van ’t meer ligt.“
 „Heel graag, zou ik met u mede gaan,“ antwoordde Snoepgraag, „maar ik kan niet zwemmen.“ — „O, als ’t anders niets is, ga dan maar op onzen rug zitten, dan komen we allen wel, waar we zijn willen.“ Zoo gezegd, zoo gedaan. De muizen gingen op de kikvorschen zitten, en plof! daar ging het te water. De muisjes voelden zich wel niets op hun gemak, maar ze wilden toch niet toonen, dat ze bang waren.
 Op eens komt er een waterslang uit het water te voorschijn! De kikvorschen, benauwd als ze waren, dachten niet meer aan hun gasten, en doken onder, zoodat de muisjes verdrinken moesten.
 Middelerwijl had koning Knagelijn zijn zoon laten zoeken, want hij dacht dat Snoepgraag op de jacht verdwaald was. Toen evenwel de boden terugkwamen, en hem de treurige tijding brachten van den dood van zijn zoon, werd hij boos, en nam hij zich voor den dood van Snoepgraag te wreken. Dadelijk liet hij aan alle muizen weten, dat hij van plan was tegen de kikvorschen op te trekken, en nu begonnen allen zich ten strijde toe te rusten. De koning zond een heraut met vier trompetters naar de kikvorschen, om hun den oorlog te verklaren.
 Toen koning Blaaskaak deze tijding vernam, liet hij terstond de tuighuizen openen en vaardigde hij het bevel uit, dat alle kikvorschen, die in staat waren te vechten, zich over drie dagen aan den oever moesten bevinden.
 Toen al het krijgsvolk bijeen was, ging Blaaskaak op zijn paard zitten, hield eene wapenschouwing over zijn leger, en vuurde het ten strijde aan door een mooie toespraak. Hij zag er prachtig uit in zijn krijgsgewaad, versierd met mosselschelpen en alikruikjes.
 Koning Knagelijn zag er ook schitterend uit in zijn wapenrusting van blauw staal, met den gouden kroon op ’t hoofd. Dapper vielen de beide legers op elkander aan, maar al spoedig begonnen de kikvorschen te wijken, want hun onbekleede lichamen waren te veel blootgesteld aan de schoten van den vijand. Midden in ’t gewoel van den strijd vielen de beide koningen op elkander aan en vochten met groote verwoedheid. Knagelijn viel en Blaaskaak nam hem de kroon af. Die beleediging werd door de muizen gewroken door een verschrikkelijk moorden. Koning Blaaskaak werd zwaar gewond uit den strijd gedragen. En, daar de zwaar gewonde koning zijn soldaten ziet vluchten, wil hij zich in zijn zwaard storten, maar wordt daarin verhinderd door vorst Scharenstein, de kreeft. Deze bood hem en zijn volk hulp aan, indien hij zijn rijk terugkreeg, dat de kikvorschen hem, jaren geleden, hadden afgenomen. Met genoegen gaf Blaaskaak zijn toestemming, en nu, met de hulp van ’t kreeftenleger, dat ter dege in de ooren en staarten der muizen kneep, werd na een hardnekkigen strijd, het muizenleger op de vlucht gejaagd.
 Eindelijk werd de vrede gesloten. De muizen behielden hun rijk op ’t veld, en de kikvorschen bleven meester in ’t water.

 

 
[ 47 ]
 
De oorlog tusschen de kikvorschen en de muizen
De oorlog tusschen de kikvorschen en de muizen