Adama van Scheltema/Boven het koren

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Boven het koren door Carel Steven Adama van Scheltema
Uit Eenzame liedjes


Toen ik als kind door 't koren liep,
En tusschen korenhalmen sliep,
Toen leek het, dat die korenaren
Voor mij als groote menschen waren: -
Daarboven ging het leven heen,
Dat een geweldig wonder scheen -
Doch ik lag veilig daarbeneden
Bij al mijn kleine heerlijkheden

Ik groeide boven 't grote graan,
Mijn kleine hart kreeg vleugels aan,
De blauwe lucht had me opgetogen -
De akker zonk mij onder de oogen,
Ik zag het korenland benêe,
Dat golfde als een gele zee -
Toen borst mijn hart en ging ik zingen
Van al die eindelooze dingen.

Of ik al tusschen 't koren keer,
Nu vind ik daar mijn nest niet meer: -
Ik ben benêe in 't graan geboren,
Toch moet ik leven boven 't koren,
En zien hoe 't àl te zamen waait -
En groeit - en geelt, en wordt gemaaid -
Maar mijn geluk en mijn verlangen
Zijn aan het koren blijven hangen!