Adama van Scheltema/De glimlach

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De glimlach door Carel Steven Adama van Scheltema
Uit Eenzame liedjes


Het was een avond op de heide
En de gansche hei was leeg,
En de dichte witte hemel,
En de heide, en 'k zelve zweeg.

Langs de wolken en de vlakte
Ging de eenzame avondwind,
En de heide, en de hemel,
En mijn eigen hart was blind.

Toen ging plots de hemel open -
En een kleine plek van zon
Dreef de wijde heide over,
Als een dof-goud medaillon.

Wat voor vriendelijke tinten,
Wat voor zachten glans dat had,
Kan ik niet meer overzeggen -
Maar het was een warme schat.

'n Schat van liefde uit eene wereld,
Die daar heel ver achter lag -
Van een ander teerder wereld,
Waarin ik op eenmaal zag.

'n Wereld vol van louter liefde,
Die haar zegen nederliet
Als den glimlach van een moeder,
Die haar eerste kindje ziet.

'n Glimlach over deze wereld,
'n Lach van liefde en van leed,
Als in vage mooie droomen,
Waar geen morgen meer van weet.

Als een droom - dien 'k zelve droomde -
Als een lach, dien 'k heb gezien -
Ergens in mijn eenzaam leven -
Ergens - in een droom misschien.

En ik heb het nagekeken
Tot den donkren horizon,
En ik heb zoolang gezeten
Tot ik niet meer kijken kon.



Ach! toen heb ik het geweten,
Toen 'k alleen in 't donker zat: -
't Was de glimlach van die ééne -
Van die ik heb liefgehad!