Adama van Scheltema/De nacht
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
De nacht door Carel Steven Adama van Scheltema |
Uit Eenzame liedjes |
Om het open raam lag de ledige donkere wereld,
En ik stond vóór haar, eenzaam en naakt,
En alleen met den nacht.
Over mij ruischte al 't onzienbare loover
En bewogen de kronen van duistere eiken -
Die waren ouder dan ik.
Aan den oneindigen windrigen hemel
Dreven twee vale vlekken van sterren -
Van verre werelden.
En om mij stonden de donkere klompen
Van groote eenzame geboomten -
Grooter - eenzamer dan ik.
Toen woei 't aan mijn vleesch en bleeke leden,
En ik voelde mij oud en deemoedig -
En één van zoovelen.
En ik luisterde en boog naar de winden: -
Die liepen langzaam door de eeuwigheid heen -
En ik zweeg en bleef achter. -
En toen ik weer zag in die nachtlijke ruimten,
Hing de onpeilbare hemel op eenmaal
Vol heldere sterren!