't Wordt stil - en als een stille droom
Komt de avond om mij heen, -
En zachtjes ga ik droomend aan
Den weefstoel van 't verleên.
En zachtjes tel 'k de dagen weer,
Die door mijn vingers gleên -
En droomend zie 'k het dampend dal
Door de' avondschemering heen: -
Daar is dezelfde heuvel waar
De zon vroeger verdween -
Daar zijn dezelfde dingen nog
Waarop zij vroeger scheen.
Dezelfde boome' en pade', - iets is
Toch anders dan voorheen -
Zij waren stiller - vreemder - of
Veranderde ik alleen?
Daar liep ik - en daar lag ik toen -
Daar klom ik overheen, -
Het lijkt zoolang - zoolang al - en
't Is toch niet lang geleên.
En langzaam om mijn droomend hoofd,
Komen twee armen heen -
En 'k droom - en waak - en ach, ik weet
Niet of ik lach of ween.
En peinzend zie ik haar gelaat,
Dat buigt over mij heen -
En 'k zie haar aan, en weifel nog -
Ben ik niet meer alleen -?