Adama van Scheltema/Voorbij

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Voorbij door Carel Steven Adama van Scheltema
Uit Eenzame liedjes


Er ging iets moois voorbij,
Zo aan mijn hoofd voorbij,
Vlak langs mijn hart voorbij -
Ik wist niet wat.

Ik deed mijn venster dicht,
En beî mijn ogen dicht,
En al mijn vingers dicht -
Of ik het had.

Ik keek mijn venster uit,
Zag naar de verte uit,
Hoog naar de hemel uit -
Of het daar stond.

Ik liep naar buiten toe,
Heel naar de verte toe,
Zo naar de hemel toe -
Of ik het vond

Daar bij de wei daar zong,
Daar door de bomen zong,
Hoog in de hemel zong -
De lente een lied.

Ik zag een kindje gaan,
En nog een beestje gaan,
En nog een meiske gaan -
Dat was het niet.

'k Zocht bij de rozeboom,
Onder de pereboom,
Onder de appelboom -
Ik zag er niets.

Toen ben ik heengegaan,
Ben ik maar weggegaan,
Ben ik naar huis gegaan -
Zo zonder iets.

Ik nam mijn eigen hart,
Keek in mijn grote hart,
Diep in mijn lege hart -
Of het daar lag.

Tot de dag henen was,
totdat het avond was,
Tot het zo donker was -
Dat ik niets zag.

Toen in de schemering,
Dacht 'k in de schemering,
Dat in de schemering -
Iemand mij riep --;

Toen heb ik zacht geschreid,
Heb ik heel stil geschreid,
Heb ik zo lang geschreid -
Totdat ik sliep.