Administratief Memoriaal der Provincie Limburg - derde deel - No. 2

Uit Wikisource
< Administratief Memoriaal der Provincie Limburg - derde deel - No. 1
Administratief Memoriaal der Provincie Limburg
No. 2

Circulaire van 7 january 1818 litt. A, waar by een besluit van Z. M., van 22 december ll, wordt medegedeeld, houdende bepaling van eenen uiterlyken termyn, binnen welke de regeling der oude octroijen moet zyn geeindigd.

Maastricht, den 6 january 1818.
Aan den Heeren Burgemeesters en Maires.

Wy deelen U, aan het slot dezes, mede een besluit van 22 december ll., waar by Zyne Majesteit heeft bepaald, dat van alle de oude nog bestaande octroijen, waar van op 1° april aanstaande, de tarieven en reglementen niet behoorlyk geregeld, en in overeenstemming met de Grondwet en het koninklyk besluit van 4 october 1816, gebragt zyn, de invordering op dat tydstip zal ophouden.

Derhalven is het noodzakelyk, dat alle gemeente-Besturen, welke bevorens de verlangde wyzigingen en regelingen van de bewuste tarieven en reglementen hebben voorgedragen, en waar omtrent van hun nadere inlichtingen zouden mogen zyn gevraagd, de zelve als nu, ten spoedigsten, zoodanig inleveren, dat de goedkeuring van Zyne Majesteit, voor het bepaalde tydstip van 1° april, daar op kunne ingeroepen worden, en dat dezulke dier Besturen, welke zich met dit werk nog niet zouden mogen hebben bezig gehouden, zich haasten, om ons hetzelve voortedragen, ten einde het ook binnen hetzelfde tydsbestek kunnen goedgekeurd worde, ter voorkoming van alle stremming van oponthoud, in de heffing der plaatselyke inkomsten, welke nodig zijn voor den dienst van hun bestuur, en des te dringender worden, terwyl nu die behoeften grooter geworden zyn, door de verplichting van de schulden te moeten betalen.

De bepalingen zyn vooral toepasselyk op de steden van zeker belang, alwaar men, zonder al te groote moeilykheid, in plaats der octrooijen, plaatselyke belastingen, op de voorwerpen van consumptie kunnen worden ingevoerd.
Maar het is noodzakelyk, dat de voorstellen deswegens, dat is te zeggen de tarieven en reglementen, regelmatig en duidelyk opgemaakt zyn, en ten anderen:

1.° Dat de regten op de voorwerpen die aan de indirecte belastingen onderhevig zyn, daar, waar het nodig zal zyn ook deze te belasten, de helft dier belastingen niet te boven gaan, ingevolgen art. 9 van het besluit van 4 october.
2.° Dat de regten op de voorwerpen van buiten inkomende, niet hoger zyn, dan die, welke voor dezelfde voorwerpen, in de gemeente zelver gefabriceerd of geprepareert, betaald worden, zoo als bepaald is by artikel 157 van de Grondwet.
3.° Dat de belasting op het afgehouwen vleesch, in evenredigheid is met die op het beestiaal.
4.° Dat zulks even eens het geval zy, met betrekking tot het brood en de graanen, voor zoo veel het gemaal aangaat, ingeval men deze voorwerpen in het tarief zoude mogen bevatten.
4.° Dat men vooral vermyde in de reglementen bepalingen te voegen, welke aan de vrye circulatie van de levens-middelen en koopmanschappen, hinderlyk zoude kunnen zyn.
6.° Dat de wyze van heffing op alle voorwerpen, welke aande indirecte belastingen onderhevig zyn, zoo als de bieren, brandewynen, den azyn, zoo veel mogelyk op den zelfden voet geschiede, als van die belastingen.
7.° Dat er vooral voorzien worde, in de restitutie der regten, welke betaald zyn, of waar voor borg gesteld is, voor alle levensmiddelen naar andere gemeentes uitgevoerd wordende, dewyl die regten alleen op de consumptie moeten geheven worden.

By de intezendene reglementen en tarieven, zal men voorts voegen:

a) De oude reglementen en tarieven van de octrooijen.
b) Een vergelykende staat van den jaarlyksche opbrengst van het tegenwoordige tarief, en van het voortestellende tarief.
c) De aanwyzing der gevolge berekeningen, ter vaststelling der evenredigheid, tusschen de regten op de ruimte der roer of beslagkuipen, en de hoeveelheid der gefabriceerde dranken.

Eindelyk zullen van alle deze stukken drie dubbele afschriften moeten ingezonden worden.

Wy zullen, in alle geval, op nieuw doen opmerken, dat de voorgaande bepalingen niet anders betreffen dan de steden en gemeenten waar van de uitgestrektheid, de bevolking en de legging, by gebrek van andere inkomsten, de oprigting van belastingen op de consumptie vorderen.

Wat aanbelangt de gemeenten van het platte land, de burgten en steden, welker bevolking geene 2000 zielen bedraagd, hier omtrent hebben wy, na derzelver behoeften, ten naasten by, door de vergelyking haarer inkomsten en uitgaven, met inachtneming der schulden, waar mede zy belast zyn, te hebben gagegaan, aan het goevernement, ingevlgen art. 4 van het besluit van 4 october 1816. de personele omslagen over de ingezetenen, voor den jaren 1817 en 1818, voorgedragen, en wy wachten alleen de goedkeuring daar van af, om het opmaken der rollen en de heffing derzelve voorteschryven.

En zal deze in het administratief Memoriaal worden geplaatst.


Maastricht, den 7 january 1817.

De Gedeputeerde Staten, C. DE BROUCKERE. Vt.
Ter ordonnantie van dezelve, De Greffier der Staten, W.A. Pillera